Onder den hiel(1920)–Filip de Pillecyn, Jozef Simons– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] Lente Laat vrij de paarden steigren, viert den toom. Voelt gij niet opstand uit de verten waaien? Stijgt niet in 't zadel, daar de slaap nog loom Uw blik bezwaart voor 't schichtig oogenlaaien. Daar gaan de koppen en de vlotte maan Golft wijl ter bekken bruist zoo blank Het schuim. 0 ziet! de glimmend' hoeven gaan En zwoegend jaagt de levensvlugge flank. Dit werkt de lente en de wind en de aarde, Zusters en broeders in het rijk heelal. Dit is de vonk die 't leven steeds bewaarde. Wie die het toomen of bedwingen zal? Weg met het blinkend tuig, weg met de keten. Laat d'halzen vrij en los en 't nieuw bloed Storme. Rijst het seizoen niet ongemeten? Wentelt het leven niet naar d'hellen vloed Waar, in de diepten, bruisen de eerste bronnen Der heilige aandrift, eeuwenlang geborgen: Heerlijke weiden, wouden, einders, zonnen. Laat vrij de paarden steigren in den morgen. April 1917. Vorige Volgende