Onder den hiel(1920)–Filip de Pillecyn, Jozef Simons– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] O gij... O gij, die naar het Oosten 't veeg gelaat In laatsten doodskramp nog hebt heengebeurd, Mannen van ploeg of aambeeld, opgefleurd, Waar boven 't wegend ooft de leeuwerk slaat. Jongens, die zonder wrok en zonder haat, Alleen het wisselend seizoen hebt nagespeurd, Hoe wijd de lucht was en de vrucht gekleurd, En die 't geluk mat naar der oogsten maat. Wat zal ik zeggen als, met wonden voet Ik weerkeer waar de grijze droefheid beidt Met vragen vol den mond en de ooge' en d'handen? Dat het voor hen was dat het rijke bloed Gulpte uit uw hart? Of zal ik naar de landen Laag aan de zee, wijzen in stom verwijt? Vorige Volgende