Onder den hiel(1920)–Filip de Pillecyn, Jozef Simons– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] 't Was 't maantje Wij lagen eens zoo heerlijk In de eendensector Loo Waar 't stille was en veilig Als in Le Havre zoo. Nooit werden wij beschoten En trokken ook niet weer; Van werken, dag- of nachtwacht En was geen sprake meer. Een piepjong luitenantje, Pas weer uit Onival, Wou toen zijn ster doen schittren En zei: ‘Ceci va mal!’ Wij moesten weer de wacht op: Een officierennuk! Maar zelf hield hij van slapen En dat was ons geluk. Des avonds rond den elve Ging luitenant ter rust, De wacht zag 't keersken doodgaan, Trok heen, en sliep naar lust. Eens werd ik beetgenomen, Nog wel een koelen nacht, 'k Zat van de kou te bibbren Op die vervloekte wacht. Dat lichtje bleef maar branden Tot elf, tot twaalf, tot één!... En 't was verdraaid het maantje Dat door de takken scheen! Sinds zet ik wel mijn bril op Eer ik mij vergewis Op wacht, of ginds die klaarte Of kaars of maanlicht is. 1 Juli 1918. Vorige Volgende