de eerste maal sedert twee en een half jaar word ik als een mens toegesproken, hoor ik de woorden van iemand die begrijpend wil zijn.
En daar is de burgerlijke partij. Ik kijk om; hij geeft mij de indruk van een kikvors. Hij zegt iets dat hij reeds dikwijls moet gezegd hebben. Hij zegt het in een stuntelig vlaamske. Hij vertegenwoordigt de Belgische Staat. Die heeft mij met eerbewijzen en gunsten overladen, zegt hij. Dat is vriendelijk van hem. Maar nu vraagt hij geld: ik heb de Belgische Staat een schade berokkend die hij niet nader bepaalt. Hij zou vijf millioen moeten vragen, maar hij zal zich met twee tevreden stellen. Waarom? Omdat ik een goed schrijver ben, want hij heeft de ‘Soldaat Johan’ gelezen en hij noemt het een geestig verhaal. Zodat dit boek mij dus in één klap drie millioen heeft opgebracht. Hij moet een beetje duizelig zijn van de inspanning, want hij gaat plots zitten.
Daarna doet de auditeur eer aan zijn reputatie. Hij doet zijn best, meer kan een mens niet doen. Het is zijn stiel en partijdigheid en vooropgezetheid zijn de kenmerken van dat stieltje. Zijn bestaansreden is te doen veroordelen, zo zwaar mogelijk.
Hij besluit zijn requisitoir met een passus uit de ‘Soldaat Johan’ waar de boeren om een zwaard schreeuwen ter verovering van hun grond. ‘Een zwaard, ja, roept hij uit, maar geen zwaard voor de Führer’. Die onthutsende gevolgtrekking heeft zijn rode kleur verhoogd. Ik vermoed dat deze ongerijmdheid de mannen van de krijgsraad moet doen geloven dat er in het boek een oproep voor de Führer staat. Er zijn dingen die zo dwaas zijn dat zij u sprakeloos laten.
Het resultaat is: tien jaar. De Belgische Staat krijgt als vergoeding voor misplaatste eerbewijzen en gunsten vijf honderd duizend frank, ex aequo et bono. De voorzitter spreekt een vaderlijk slotwoord uit: er komt een tijd dat ik opnieuw zal worden opgenomen in de Belgische gemeenschap. En voor de rest van mijn leven worden mij alle burgerlijke en politieke rechten ontnomen. Ik kan deze twee