Salon de coiffure
Voor de eerste maal in mijn leven weet ik wat sciatica is. Toen ik een kleine jongen was, kende ik een vrouwtje dat een been sleepte en aan één zijde overhing. Dat kwam van ‘'t chatteka’ zeiden de mensen. Sedertdien had ik een angstige eerbied voor deze vreemd-klinkende kwaal bewaard. Nu ken ik ze. Ik sleep mijn been en hang voorover aan één zij. De mannen uit de cel vinden het komisch als ik, in een vreemdsoortig huppelen mee in de ganzenrij van de ‘préau’ ronddraai.
‘Het is niets vergeleken bij de pijnen der hel’, troost er mij een. Ik heb er geen idee van of één van de tormenten der hel sciatica heet, maar ze kunnen het er gerust toepassen op enige kliënten waarvan ik de overheden aldaar graag de namen wil bezorgen. Wij hebben in ons lichaam een schat van dingen die zeer kunnen doen; ik voel nu dat er zo'n zenuw is die van de bil tot aan de knie loopt. Dat is voorzeker van op die verdomde stenen te liggen.
Ik ga bij de dokter. Hoewel er geen ziekenzaal is, bestaat er toch een dokter in deze gevangenis. Hij zal misschien begrijpender staan tegenover incivieke sciatica want zijn zwager zit bij mij in de cel. Die is veearts en heeft varkens ingespoten die later door de Duitsers zijn opgegeten. Dit geval wordt nog erger gemaakt omdat hij vóór de oorlog een Leeuwenvlag heeft uitgehangen. Tussen een Leeuwenvlag en landverraad is de afstand niet groot. De dokter ontfermt zich over mijn sciatica en geeft mij twee aspirientjes. Ik heb later geleerd dat ook bij hersenschudding aspirine het passend geneesmiddel is.
Intussen zijn wij allen in ons uiterlijk het model van de ideale bandiet nabij gekomen. Over de grauwe, ingevallen gezichten staat een stoppelbaard waarbij ge zelf de indruk krijgt tot de klasse der verworpelingen te behoren. Ge voelt u onproper en ge ziet dat uw gezicht aan de cipiers een gevoel van meerderwaardigheid geeft. Tot er eindelijk iemand verschijnt die een blikken bus met zeep en twee scheerkwasten door het loket schuift. Wij zepen ons in en