er
bijna stilstand kwam, dat het resultaat bijna een monodie, bijna een monochroom
vlak werd. Onder die verstilling, achter die verstrakking gist en wroet het. Nu
eens intenser, dan weer ternauwernood bemerkbaar.
Theoretisch is het mogelijk dat alle stromingen elkaar - voor enige ogenblikken -
volstrekt in (labiel) evenwicht houden. Daaruit resulteert dan: Niets. Het
Nirwana is niet precies de geestesgesteldheid waaruit de monumenten van het
antropomorfe denken ontstonden.
Praktisch zal men daar dus nimmer voorbeelden van vinden, vermoed ik. Men kan nog
verder gaan, en vaststellen dat de grootste eenzijdige geladenheden, de meest
onevenwichtige naturen, in de regel de vervoerendste kunstwerken hebben
geschapen. Heeft één componist de hunkeringen en stamelingen ener sublieme en
virginale erotiek ontroerender neergeschreven dan juist de schizofrene
neuroticus Berlioz in zijn Roméo? Heeft één componist de
felle, machtige, halfgoddelijke heroïek meeslepender onder klanken gebracht dan
de hypomanische Richard Wagner? Baudelaire, Oscar Wilde, Verlaine, Tsjaikowski
en tientallen andere groten leefden in de ban van onherstelbare parafilieën;
Brahms was een hypochonder, Hugo Wolf stierf aan een paralyse. Dit waren allen
belangrijke kunstenaars, die het maatschappelijk bruikbare evenwicht tussen hun
affecten onderling, en tussen hun affecten en de imperatieven der gemeenschap
niet hebben kunnen vinden.
De menselijke geest, te beginnen bij de puberteitsjaren, zoekt naar een modus
vivendi. Sommige artistiek begaafden werpen zich op een bepaald ogenblik, met
alle beschikbare energie, op een sublimeringsproces (Strawinski, na 1915
ongeveer); anderen vluchten in de steriliteit.
Meestal blijft het begeerde compromis uit. Is de artistieke potentie machtig
genoeg dan blijven de kunstwerken ontstaan en het (on-) maatschappelijke leven
gaat zijn gang, ge-