Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdZes symfonische epigrammen (1928)'s-Gravenhage, 25 november 1931 Het werk is geschreven voor het 40-jarig jubileum van het Concertgebouworkest, tussen september 1927 en maart 1928. Het zijn zes onderling nauw samenhangende puntdichten, zeer eenvoudig van constructie en beknopt van afmeting. In het programma voor de eerste uitvoering (12 april 1928, Amsterdam) heb ik getracht de toehoorders op het juiste spoor tot het verstaan van dit werkje te brengen door middel van Constantijn Huygens' epigram: Veracht mijn Sneldicht niet; 't is Alchimistery;
't Is mergh van langen Sinn. 'k Segh niet hoeveel het weerd is,
En of 't uyt goede stof of quaa gedistilleert is;
Maer soeckt ghy sot of wys in 't korte, so leest my.Ga naar voetnoot43
Het motief waarop de zes onderdelen gebouwd zijn, bestaat uit de eerste twee maten van het oud-Hollandse lied O Nederland, let op Uw Saeck. Het is mij gebleken dat het merendeel der toehoorders dit gegeven in de verschillende vermommingen niet heeft herkend. Daarom moge hier een korte analyse een plaats vinden. Het thema bevat drie kiemcellen, hierboven aangegeven met 1, 2 en 3. In elk van de epigrammen wordt een dezer kiemcellen nader uitgewerkt; in Nr. 1, een Grave, in het karakter van een marcia funèbre, en in Nr. 6, eveneens een plechtig gaand marsachtig stuk, worden de elementen 1 en 3 verwerkt. Het tweede epigram is gebouwd met gebruikmaking van kiemcel 2; nrs. 3 en 5 bevatten verwerkingen van elementen 1 en 2. Het vierde deel brengt het hele thema, fugatisch. Het is hier niet de plaats om uitvoerige technische uiteenzettingen te geven over de contrapuntiek, de harmoniek en de instrumentatie van het werkje. Alleen moge nog opgemerkt worden dat alle samenklanken langs contrapuntische weg ontstaan zijn. Zo is de vijfklank E-F-Fis-G-As, waarop het vijfde epigram is gebouwd, niet anders dan de compressie van kiemcel 2. En het slotakkoord van het vierde epigram, Gis-Cis-Fis-B-E-A-D-G is de melodische (niet de harmonische!) consequentie van kiemcel 1. | |
[pagina 893]
| |
Men zal er goed aan doen deze Epigrammen niet te beschouwen als variaties op een oud lied. De variatietechniek stelt geheel andere eisen dan ik mijzelf met deze opgave had gesteld. Mijn bedoeling was in zes korte, nauw verwante muziekstukken alle mogelijkheden welke een melodisch gegeven biedt, zo volledig mogelijk uit te werken. Formeel gesproken zou men de stukken zes ‘doorwerkingen’ mogen noemen. Het bovenstaande bevat geen sleutel tot het ‘verstaan’ van de muziek. Muziek kan niet langs de omwegen van een literair praatje of een lyrische exclamatie ‘verstaan’ worden. Muzikale waarheden hebben met redelijkheid weinig van doen. De muziekgevoelige, die na de uitvoering van een stuk volstrekt buiten staat is iets omtrent zijn gewaarwordingen betreffende het zojuist gehoorde mede te delen, kan meer van die muziek ‘begrepen’ hebben dan de kunstgevoelige, die wel het vermogen bezit zijn muzikale gewaarwordingen in buitenmuzikale begrippen te transformeren. Ik zou zelfs willen zeggen dat de meest specifiek-muzikale gevoeligheid weigert, muzikale ervaringen te mengen met literaire of picturale. Het motto dat ik boven de Epigrammen schreef: ...since brevity is the soul of wit,
And tediousness the limbs and outward flourishes,
I will be brief...
(Shakespeare, Hamlet, II 90, 91, 92)
is dus niet op te vatten als een stemmingsbepaling, maar louter als een zinspeling op de wenselijkheid van beknopte zegging. Men beschouwe de extreme kortheid der onderdelen niet als schetsmatigheid: dit partituurtje van twintig bladzijden is evenmin schetsmatig als een telegram. |
|