Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 885]
| |
Derde symfonie (1926)Amsterdam, 11 december 1927 (Volksconcert) Het werk is begonnen in januari 1926, voltooid in september van ditzelfde jaar en opgedragen aan Pierre Monteux. De bezetting is: strijkorkest, 4 fluiten, 3 hobo's en Engelse hoorn, 3 klarinetten en basklarinet, tenorsaxofoon, 3 fagotten en contrafagot; 4 hoorns, 4 trompetten, 4 trombones, tenorhoorn, tuba, 2 harpen, piano (vierhandig), mandoline en slagwerk. Alle componisten, te beginnen bij Haydns voorloper Stamitz (1717-1757), tot en met Gustav Mahler (1869-1911), verstonden onder ‘symfonie’ een meerdelig, uitvoerig orkestwerk. De symfonieën werden hoe langer hoe groter: Haydn schreef er nog verscheidene die binnen het half uur gespeeld moesten worden; Bruckners symfonieën duren een halve, de Tweede en Derde van Mahler duren een hele avond.Ga naar voetnoot38 Maar het woord symfonie betekent eenvoudig: samenklank. De oudere componisten, Bach en diens tijdgenoten, noemden instrumentele delen uit grotere koor-met-orkest-werken: Sinfonia. Er is dus ook historisch geen enkel bezwaar tegen om een in zichzelf compleet orkestwerk, hoe kort het ook duren moge, symfonie te noemen. Deze Derde symfonie duurt ruim vijftien minuten en is, uiterlijk, niet onderverdeeld in de (meestal vier) delen die bij Mozart, Beethoven of Bruckner gebruikelijk waren. Men zal de traditionele opeenvolging: Allegro - Adagio - Scherzo - Finale, in dit werk niet terugvinden. Die met elkaar in tegenstelling staande delen zijn er wel in, doch zij zijn dermate opgenomen en verwerkt in het totaal der compositie dat alleen een zeer technische analyse - die een volleerd muzikantschap eist om begrepen te worden - alle verbanden zou kunnen aantonen. Hier moge volstaan worden met een zeer schetsmatige inleiding.
Elke melodie ontstaat uit een kiemcel. De moderne muziekwetenschap heeft ons geleerd dat groeiproces te bestuderen bij de werken der grote meesters. Fuga's van J.S. Bach, symfonieën van Beethoven en Berlioz geven zo sterk de indruk van een geheel, een organisme te zijn, omdat alle melodieën uit hetzelfde gegeven zijn ontstaan. Het melodische gegeven van deze Derde symfonie is het volgende: Het grootste deel van alle thema's en motieven ontstond uit deze kiemcel. Maar naast, of eigenlijk boven, die melodische factoren wordt een rol van betekenis gespeeld door twee ritmische motieven: | |
[pagina 886]
| |
en Thema A en thema B zijn twee aan elkander tegengestelde principes: het eerste doet marsachtig aan, het tweede herbergt elementen van een ragtime-ritme. Uit de verwerking van deze elementen groeien de climaxen, en de symfonie eindigt met iets als een apotheose van dit gesyncopeerde thema B. Er zijn drie climaxen in het werk. Het eerste hoogtepunt komt vrij spoedig na de expositie van de ritmische hoofdthema's en na een betrekkelijk uitvoerige melodische episode. Hierop volgt een scherzo-achtig deel, daarna een adagio en een tweede scherzo. Dit tweede scherzo stijgt snel tot de tweede climax. Vervolgens komt er een nieuw, zeer kort, adagio, en ten slotte het vlugst gaande deel, uitgroeiend tot de derde climax, het (dynamisch en ritmisch) sterkste deel van de symfonie. Aan het werk liggen geen buitenmuzikale gedachten ten grondslag. Het motto ‘Flectere si nequeo superos, Acheronta movebo’Ga naar voetnoot39 dat op de titelpagina geschreven staat, mag men enige waarde toekennen ter bepaling van de algemene muzikale stemming. Het heeft betrekking op de mythologische dichter-musicus Orpheus, die de wilde dieren kon temmen en de stenen wist te bewegen door zijn spel; die zelfs in de onderwereld (Acheron) afdaalde om de dodengoden het bezit der gestorvenen te betwisten. Aan een muzikale interpretatie van deze en dergelijke gebeurtenissen behoort men echter bij het aanhoren van de muziek niet te denken; het is een stemmingsbepaling, maar geen ‘programma’! |
|