Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdSeptet (1920)Première: Amsterdam, 28 februari 1921; Utrecht, 11 maart 1921 | |
Een inleiding tot het Septet van hedenavondGa naar voetnoot10Onze muziekredacteur, van wie vanavond op het Tivoli-concert een werk uitgevoerd wordt dat hij in zijn kritiek begrijpelijkerwijs moeilijk behandelen kan, zendt ons op verzoek een analyse, die als inleiding tot de uitvoering hier een plaats moge vinden:
Een korte verhandeling over nog niet uitgevoerde werken, naar aanleiding van een uitvoering die nog niet plaatsvond, behoort niet tot het meest alledaagse. Het geval leidt er echter ditmaal toe: in de muziekkritiek van zaterdag aanstaande te gaan uitweiden over mijn Septet voor blaasinstrumenten, contrabas en piano, komt mij niet in de zin. Maar om aan veler kenbaar gemaakte verlangens te voldoen, ter oriëntering van de hoorder dus, kan deze kleine kroniek misschien diensten bewijzen. Ik schreef het werk in de vorige zomer (mei-juni) op verzoek van het Concertgebouw-sextet. De eerste uitvoering vond plaats te Amsterdam, 28 februari laatstleden (de avond van het U.S.O.-concert in Tivoli).Ga naar voetnoot11 Het werkje schijnt geschreven te zijn in een gamma dat veler oren martelt - in de tegenwoordige tijd. Mettertijd zal dit het geval niet meer zijn (men went nergens vlugger aan dan aan ‘dissonanten’!) en vroeger, een tien- à twintigtal eeuwen geleden, zou de tonaliteit van het stuk dit de mensen ook niet gedaan hebben. De toonaard, de modus van het Septet is namelijk geen majeur of mineur, niet de chromatische of (erger nog) de duale toonladderGa naar voetnoot12 - het is eenvoudig een antiek tetrachord (het tetrachordum durum: opvolging van | |
[pagina 870]
| |
vier tonen die achtereenvolgens een hele, een halve en een hele toonafstand van elkaar afliggen). Dit tetrachord, dat natuurlijk op elke willekeurige hoogte kan beginnen: op een c, een d, een ges, een ais, determineert het hele Septet, fungeert overal als ‘hoofdthema’ in een dusgenaamd cyclische sonate. De expressie van deze kiemcelGa naar voetnoot13 is natuurlijk min of meer beperkt, star en onveranderlijk. En dus heeft elk der vijf delen zijn eigen, secundaire thematiek - motieven die vrij-psalmodiërend of strak-ritmisch kunnen zijn, al naar de stemming van het bewuste onderdeel. Sommige motieven komen ook in meerdere delen voor. Het eerste deel (de Proloog) begint met het onveranderbare tetrachord (in drie bewegingen: achtsten, kwarten en halven) als motto, en met een tegenspelende dubbelslagfiguur (hobo). Het secundaire hoofdthema der Proloog (fluit) treedt daarna op. Dit thema komt later, in het vierde en vijfde deel terug; dan als besluit van het geheel. Het tweede deel (Pastorale) is veelkleurig en zeer polyritmisch. Er treden in dit korte stuk, behalve het tetrachord, drie afzonderlijke thema's en themagroepen op: het ‘pastorale’ begin der fluit, het hoekiger, dansachtige figuur (voor de eerste maal in de piano) en het gepunteerde motiefje van één maat: hoorn, later piano. Voor de puzzel-minnende mensen van het vak zij meegedeeld dat de constructie van dit tweede deel is: a, b, c, a-b, a-c. Het derde deel: Pantomime. Vele dansfragmenten, zeer verstoven kleur. Citaten uit Johann Strauss' An der schönen blauen Donau in de contrabas. Ik verontschuldig dit plagiaat geenszins - tenzij met de woorden van mijn vriend en voorgangerGa naar voetnoot14 Brandts Buys: ‘Zij begrijpen soms niet dat men de dingen waarmee men spot, zeer lief kan hebben.’Ga naar voetnoot15 Het vierde deel, Passacaille (grave), duidt al in de eerste maten op een verduisteren der stemming. Er staan misschien enkele ‘interessante’ contrapunten in: het begin bijvoorbeeld geeft (vijf maten) het hoofdthema in de klarinet, aanvangende en besluitende met het tetrachord. Deze vijf maten worden gecontrapunteerd door hetzelfde thema (in de contrabas) in ‘kreeftsgang’ en in de verbreding - over tien maten dus. Collega Rutters, van het Handelsblad, noemde dit ‘een loopje nemen met het contrapunt’.Ga naar voetnoot16 Wat, wanneer Rutters gelijk had, zou beduiden dat men het oude en strenge, middeneeuwseGa naar voetnoot17 contrapunt heden ten dage niet meer au sérieux behoorde te nemen - een bewering die ik niet graag voor mijn rekening wilde hebben! | |
[pagina 871]
| |
De Peripetie, dat deel van het antieke drama waarin de catastrofe plaatsvond, heeft geen eigen thema's. De motieven der Passacaille, de ritmen der Pastorale en Pantomime worden door het onveranderlijke tetrachord vergruizeld, marsachtig soms en elders (climax) in een groot stretto. Tot alles ineenzinkt op het akkoord d, b-c-dis-fis-ais. Hieruit maakt zich weer het tetrachord los en het deel gaat zonder onderbreking over in: de Epiloog. Het secundaire thema der Proloog treedt, ditmaal vrij declamerend, weer op (eerst fluit, later hoge fagot). Het tetrachord dient nu nog slechts tot basis. Terwijl het slot van het werkje gevormd wordt door het tetrachord, op verschillende manieren gefraseerd (klarinet) en een aan de samenklanken der Proloog herinnerende akkoordbreking (c-g; e-bes-es; c-e; fis-ais; c-e) in de piano. Met deze beknopte technische analyse meen ik te kunnen volstaan. Muzikaalesthetische divagaties over de kleur dezer muziek, over de expressieve waarde van dit onconsonante (want: onverbiddelijk horizontale) genre waarin de tegenwoordige muziek en ook dit Septet zich beweegt, zijn hier thans niet op hun plaats. Het zou wat te veel op een oratio pro opera gaan lijken... |
|