Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdEerste symfonie (Pan) (1917)Première: Amsterdam, 25 april 1918; reprise 2 februari 1919 Wanneer ik de stemmingen van het werk en van de onderdelen moest gaan omschrijven, zou ik waarschijnlijk het best fragmenten uit Frederik van Eedens De kleine Johannes kunnen citeren. De hele symfonie is natuurbeschrijving, er is geen enkel menselijk-psychologisch conflict in het stuk en Van Eedens beschrijvingen van een feest in een konijnenhol, van een maannacht in het duin, van een kabouter- en paddenstoelenmilieu, zijn visionaire schilderingen van Vader Pans tragische dodenstoet geven de stemmingen virtuozer en raker dan ik het zou kunnen doen. Hiermee is niet gezegd dat de symfonie een muzikale illustratie is van het beroemde boek, maar ik zou mij kunnen voorstellen dat de lectuur ervan bij de lezer soortgelijke gevoelens wekte als het muziekstuk bij de toehoorder.Ga naar voetnoot5 Een kort woord over het muzikaal-technischevan de symfonie: I. In het eerste deel vindt men drie ritmische motieven: | |
[pagina 868]
| |
en drie meer melodische, waarvan het voornaamste is: Deze motieven en de onderscheidene stemmingen voeren ten slotte tot een climax, terwijl een langer epiloog dit stuk sluit. II. Het tweede deel is gebouwd op het dalende hoofdmotief, waarmee de hobo begint, en op het berceuse-achtige vervolg. Oorspronkelijk heette het stuk Nocturne; de stemming heeft een zekere overeenkomst met een neoromantische ‘Clair de lune’. Doch de rekwisieten zijn in dit geval geen feeën, geen nevelsluiers of fonteinen, maar konijntjes, kraaien en glimwormen. III. Het derde deel is een menuetachtig tussenstuk met louter koppige, dwarse thema's, die als in een rondo obstinaat terugkeren. In het midden wordt de stemming een ogenblik weker, is dan ongeveer analoog aan liet Fis-majeur-slot van het tweede deel. Het hoofdthema anticipeert een der voornaamste marsthema's uit de Finale. IV. Deze FinaleGa naar voetnoot6 bestaat uit een (langere) inleiding, waarin in kiem alle motieven van de mars reeds voorkomen, en uit de mars zelf (Pans dodenstoet). De mars begint dof, kleurloos, groeit langzamerhand tot een orgiastisch fortissimo aan - stort ineen, om dan snel tot een nog intenser climax te stijgen. Op dit laatste, hevigste hoogtepunt eindigt het werk abrupt. De stemming die ik in het gehele werk heb pogen te bereiken en vol te houden zou men met één woord panisch kunnen noemen. Bijna alle motieven en ritmen van I, III en IV zijn dionysisch, indien men hieronder datgene wil verstaan wat Nietzsche met apollinisch contrasteert.Ga naar voetnoot7 Het eerst optredende thema van het eerste deel zou op de syrinx waarschijnlijk juister klinken dan op de haar imiterende kleine klarinet in Es. Er is hier getracht het heidense, ‘animistische’ gevoel voor de bezieldheid der | |
[pagina 869]
| |
natuur zo direct mogelijk op te wekken bij de hoorder, met terzijdestelling van meer menselijk overwogen bespiegeling.Ga naar voetnoot8 |
|