Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdMeditaties bij een Zwitsers geschenkWanneer het u, na enige vergeefse inspanningen, eindelijk gelukt is met uw oren en uw taalgevoel de klanken en de zinswendingen, ons zo vertrouwd in Zürich, Bern of Basel, te herkennen - wanneer ge het sleuteltje, toegang gevend tot het Zwitsers Arcadia, weergevonden hebt - wanneer ge, kortom, erin geslaagd zijt de allerergste, primaire walging tegen Duitse woorden, volzinnen en bladzijden te overwinnen, dan ontpopt zich Georg SchaeffnerGa naar voetnoot127 als de brenger van goede gaven. Laat ons die gaven iets nauwkeuriger beschouwen: de divergentie tussen zijn culturele niveau in 1943 en het onze op het ogenblik behoeft zeker enige overdenking. Het is ook wel het voornaamste wat na lezing van de plusminus vierhonderd bladzijden esthetische divagatie in onze herinnering overblijft. Het onderwerp op zichzelf behelst voor de Nederlandse kenner der Franse literatuur en voor de minnaar van het onvolprezen oeuvre van Debussy niet zoveel nieuws. Men zou, integendeel, geneigd zijn het woord mandarinisme te gebruiken ten aanzien van de bladzijden lang voortgezette discussie over de vraag of Madame de Noailles dan wel Francis Jammes als inspiratiebron voor het werk van de musicus gediend zouden kunnen hebben. Soortgelijke steriele vragen worden er in het boek bij tientallen opgeworpen en ik wil mij liever niet voorstellen hoeveel onwil, misverstand en verkeerd begrip in jongere ‘dynamische’ breinen hiervan het noodzakelijk gevolg moeten zijn. De niet ter zake kundige leek wrijft, na lectuur van dit boek, zijn ogen uit en constateert dat hij nu tenminste begrijpt waarom het in 1940 met Frankrijk mis moest gaan: zulke slappelingen! En de man die nog altijd naar Debussy tracht te luisteren met zijn oren vol Brahms- en Bruckner-pap, constateert na lezing dat Debussy dus blijkbaar | |
[pagina 769]
| |
geen probleem voor musici, maar voor literatoren was en gaat over tot de wanorde van de dag. De wel ter zake kundige kritische Nederlander ergert zich een beetje aan de ‘pruimpjes-en-prisma-stijl’Ga naar voetnoot128 waarin hier Schumanns fictieve driemanschap: Florestan, Eusebius en Meister Raro,Ga naar voetnoot129 ‘gemoderniseerd’ tot Igor, Gabriel en Meister Dominikus, door het boek heen spoken; hij gevoelt waardering en bewondering voor ettelijke intelligente en subtiele conclusies, maar het geheel laat hem onbevredigd. Zoals elke esthetische divagatie op den duur onbevredigd laat: een beschouwing over een kunstwerk kan van alles tot leven wekken, behalve de ontroering ten behoeve waarvan dat kunstwerk tot bestaan werd gewekt. Men zou het wellicht zó kunnen formuleren dat in een intelligente en artistieke beschouwing van een kunstwerk alles aanwezig kan zijn, behalve het beschouwde kunstwerk... | |
Een lange weg...Tot zover onze kritiek op het boek, welke niet meer wil zijn dan een enkele losse notitie. Ontstellend lang bleek echter de weg welke wij hadden af te leggen om na vijf jaren zwijgen en haten het gebied weer te betreden waar deze Helvetische homo ludens met zijn poëtische en muzikale waarden speelt, de atmosfeer terug te vinden waarin hij zijn iriserende luchtkastelen van menselijkheid, schoonheid en boventijdelijkheid tevoorschijn tovert. Het was soms juist zoals het ons allen in de hongerwinter 1944-'45 wel vergaan is: van tijd tot tijd kwamen wij goede oude vrienden tegen, uitgehongerd en verbeten als wijzelf, maar wier actuele gedachten louter in het betere verleden verankerd bleken te liggen. Een gesprek kwam dan al spoedig op tezamen aanschouwde schoonheden, gezamenlijk genoten festijnen van tafel en glas. Urenlang konden zij zich verdiepen in herinneringen aan de meesterwerken in Bologna, Colmar, Brugge, aan de zonsopgangen aan het Lago Maggiore en de stormluchten bij Gavarni. En vanzelf kwamen dan de écrevisses à la nage van Champagnole, de bouillabaisse van Marseille of die prachtige grand crû uit de kelders van la haute Mère-Dieu het gesprek binnen. Benijdenswaardig zij, wier veld van aandacht, uitgespannen tussen de elektriserende berichten van de fronten aan Rijn, Oder, Neisse of Spree en de allergewoonste knagende honger, nog ruimte kon bieden aan herinneringen als de bovenstaande. Het waren niet de zwakste geesten die de voorstelling van een crème d'Argenteuil konden oproepen ten overstaan van een pannetje stinkende suikerbiet... Een hermetisch afsluiten van het gebied der dierbare grote en kleine herinneringen was waarlijk niet zoveel gezonder. In zover het hongeroedeem geen streep door de (opgemaakte) rekening heeft gehaald, kan men op dit ogenblik al wel rustig vaststellen dat de methode van onze lucullische vrienden de betere methode is geweest. Niet dat wij allen dat een klein jaar geleden ook reeds zo inzagen... | |
[pagina 770]
| |
Hiermee is gezegd dat wij ongelijk zouden hebben door het boek van Georg Schaeffner bij de overbodige tierlantijnen te rangschikken - iets wat eigenlijk ons eerste plan was... |
|