Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 763]
| |
Melbourne en Tokio op dezelfde wijze onderwezen. De internationale waardering van de representatieve oude meesters der muziek heeft een stabieler koers dan de dollar, de lire of de yen. De belangstelling voor muziek als maatschappelijke factor verschilt in Timboektoe en Rotterdam nauwelijks. En toch ontbreekt er aan dit schijnbare internationalisme van de moderne gaya scienzaGa naar voetnoot122 nogal het een en ander. De ‘taal’ der internationale toonkunst wordt vrijwel overal over het oppervlak der aarde verstaan. De ‘muziek’, welke met behulp van die taal opgeroepen, geschapen of gereproduceerd worden kan, is in veel beperkter mate verstaanbaar dan men aanvankelijk zou willen denken. Bach, Meyerbeer en Sousa bedienden zich van dezelfde noten en tekens, van vrijwel identieke melodische en harmonische formules. Zou men denken dat de Meyerbeer-enthousiast ooit tot een werkelijk verstaan van Bachs muzikale bedoelingen zou kunnen komen? Zou iemand durven volhouden dat de geestelijke puber, gevoelig voor het primitief geweld, waarvan bijvoorbeeld Sousa eens het privilege had, tot het ervaren van één enkele muzische sensatie in staat zou zijn? Hiermee is reeds aangeduid hoezeer ook in de muziek het internationalisme aan bijzondere voorwaarden moet voldoen om bestaansmogelijkheid te vinden. De ervaren melomaan, die een groot deel van zijn belangstelling en van zijn tijd besteed heeft aan het leren kennen van de wereldliteratuur der muziek, mag het bestaan van artistieke landsgrenzen ontkennen. Hij deelt dit voorrecht met zijn medekunstenaars en met enkele grote geleerden. Maar de wereld is niet bevolkt met kunstenaars en geleerden; de wereld wordt niet geleid door de inzichten van geleerden en kunstenaars - integendeel. Onze ongeleerde en onkunstzinnige wereld is nog niet eens aan een vaag idealisme betreffende de menselijke samenleving toe - hoe zou zij zich dan open kunnen stellen voor concrete wensen, die samenleving betreffende?
Op dit ogenblik een pleidooi te houden voor internationale (kunst-)waarderingen lijkt monnikenwerk. Er was nooit veel overeenstemming in de wederzijdse appreciatie, maar het peil van 1939 ligt ver beneden het tot dusver geregistreerde minimum. Haat en verachting regeren oppermachtig; hoe zouden volkeren die elkanders geest verfoeien, waardering kunnen hebben voor de muzikale uitingen van diezelfde gehate geest? Men betreurt het, maar er is geen mogelijkheid hier binnen afzienbare tijd wijziging in te brengen. Wij mogen er met grote stelligheid op rekenen dat de Duitse muziek voor een ruim aantal jaren taboe zal zijn in Frankrijk en de Angelsaksische landen. En omgekeerd. Hoe het later gaan zal? Het lijkt dwaasheid zelfs maar vage verwachtingen uit te spreken. Zeker, het is niet de eerste maal in twintig eeuwen Europese geschiedenis dat alles wat gisteren juist, bewonderenswaardig en edel heette, vandaag veracht werd en morgen de gronden voor een akte van beschuldiging kon opleveren. Maar de ontreddering der geesten was nimmer zo algemeen en zo volledig. Tussen 1914 | |
[pagina 764]
| |
en 1918 werd er misschien feller gehaat, maar er werd ook vuriger liefgehad. Toen be- en veroordeelde men elkander op soms onjuiste en meestal onvolledige gronden, toegegeven. Thans heeft men reeds de grootste moeite met het vinden van de - desnoods onjuiste en onvolledige - motiveringen die aan de overtuigingen ten grondslag moeten liggen. Wellicht is dat een vooruitgang... Hoe dit zij: de actuele situatie geeft niet veel hoop op de toekomst. Om misverstand te voorkomen, is het wellicht nuttig vast te stellen dat deze procedure reeds van plusminus 1918 dateert. Na de oorlog van 1914-1918 is er geen ogenblik geweest waarin een werkelijk internationaal besef meer dan een efemeer succes kon boeken. De muziek, die na 1914 in hokjes werd gedreven: hier de Franse, daar de Duitse, ginds de Slavische, is gekooid gebleven. De kunst van Debussy is in Duitse landen even slecht bekend als het werk van Bruckner, Mahler, Reger in Parijs. Om van Hindemith, Milhaud, Honegger of Alban Berg maar te zwijgen. Wij hier in Nederland overzien deze proporties niet zeer goed. In Amsterdam bijvoorbeeld kwam tussen 1920 en 1930 wel vrijwel van alles iets tot uitvoering. Zij die in hun belangstelling meer Latijns geaard waren, oordeelden, met enig recht, dat onze muziekpraktijk ten aanzien van Frankrijk aanmerkelijke tekorten aanwees. Desgelijks deden zij die meenden dat de Germaanse muziek ook na Mahler nog wel uitvoerenswaardige producten had opgeleverd. Maar hoe reëel de tekorten waren in de centra der belligerenten van 1914-1918, besefte men hier nauwelijks. Nederland had tussen 1918 en 1939 een unieke positie kunnen verwerven als muziek-cultureel centrum. Wij hebben ons evenwel tevreden gesteld met een aantal waardevolle informaties, waaraan wij zelf wel genoeg hadden, maar die, internationaal bezien, niet de minste betekenis kregen. Kwam men hier als Fransman, om met het werk van de Atonaliker kennis te maken? Kwamen de Duitse reproducenten naar Amsterdam om hun kennis aan te vullen? En eigenlijk was het nergens beter, behalve wellicht in de Verenigde Staten. Amerika heeft tot dusverre echter nimmer constructief meegewerkt aan de schepping van een Europees (artistiek) internationalisme - men zou zonder onvriendelijkheid kunnen constateren dat de ontwikkeling van het eigen culturele niveau voor de States voorlopig van groter urgentie was.
Thans is de situatie aldus dat inzake de muziek in Europa een Babylonische spraakverwarring heerst. Hieraan staat niemand en iedereen schuldig. De serieuze muziek is op vele plaatsen van Europa een zuiver nationale aangelegenheid geworden en waarlijk niet alleen in de dictatoriaal geregeerde landen. Is de ‘courante’ vermaaksmuziek nog internationaal? Ik weet het niet. Is er nog waardering van muzikale, van artistieke vermogens, los van actuele vragen naar nationaliteit, ras en afstamming? Ik weet het niet. Verlangt men nog naar muziek, andere muziek dan die van hogerhand gesanctioneerd wordt? Ik weet het niet. Het enige dat wij uit de geschiedenis kunnen leren, is dat de werkelijk grote figuren zich nooit onderworpen hebben aan een imperatief voorgeschreven beperking van hun geestelijke bewegingsvrijheid. En bovendien leert de geschiedenis ons dat | |
[pagina 765]
| |
slechts door deze representatieve figuren iets tot stand gebracht pleegt te worden dat op een waardering buiten de landsgrenzen lijkt. Richard Wagner heeft Parijs evenzeer gehaat als bemind, maar de muziek van Richard Wagner, hoewel sommigen die menen te moeten reduceren tot een specifiek Duitse aangelegenheid, heeft meer gedaan voor de bestrijding der Franse germanofobie na 1870 dan iets anders. Misschien wachten wij dus op de grote, waarlijk Europese figuur, wiens muziek zowel de vrienden als de vijanden van vandaag zullen kunnen verstaan. Ongeduldigen mogen zeggen dat wij dus op het mannetje van de maan wachten. Het zou echter niet de eerste maal zijn dat een beschaving ‘naar de maan’ moest gaan, om daarna pas opnieuw tot vervulling te geraken. |
|