Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdIn memoriam Cornelis Dopper
| |
[pagina 762]
| |
met een klein, plechtig, aureooltje. Wij, die Dopper gekend hebben en gewaardeerd op een andere wijze en een ander plan dan het Concertgebouw-publiek, wisten dat dit officiële gewaad Dopper uitermate slecht paste.
De natuurlijke Dopper, om het zo eens te noemen, was volkomen niet ‘representatief’, niet ‘symfonisch’. Hij was van huis uit iets, naar men zeggen zou, zeer ‘on-Hollands’. Hij was een romantisch operacomponist. In zijn opera's: Het blinde meisje van Castel Cuillé, Fritjof, William Ratcliff, Het erekruis, stroomt, voor onze tegenwoordige smaak, wat erg veel dik drakenbloed. Maar drakenbloed is óók bloed... Het zou de moeite lonen de componist Dopper te herdenken door enige uitvoeringen, niet van zijn al te vaak gespeelde repertoirenummers, maar van een paar operafragmenten, van zijn kinderkoren (Heidroom), van zijn Scherzo voor sextet. De relatie met het Concertgebouw heeft aan de componist Dopper zowel roem als verlies bezorgd. Sub specie aeternitatis: meer verlies dan winst. In dit milieu immers kon hij zijn ietwat onbehouwen, ongecompliceerde, boerse persoonlijkheid slechts handhaven ten koste van talloze concessies, welke niet nagelaten hebben zijn kunstenaarschap ernstig te schaden. Een gladder, doch onbetekenender man zou er heelhuids af zijn gekomen; Dopper is er, in levenden lijve, als componist aan gestorven.
Nu hij, negenenzestig jaar oud, ook lichamelijk gestorven is, bezint men zich op hetgeen hij werkelijk is geweest. En dan is daar meer reden om dankbaar te zijn dan bij een alleen maar muziekkritische beschouwing mogelijk leek. Dopper is een uitstekend muzikant geweest en een goed mentor voor zijn leerlingen en orkestleden. Voor talloos velen was hij een trouw kameraad, een helper en een raadgever. Zijn taak in het Concertgebouw, een bescheiden taak voor een componist, maar een bij uitstek dankbare taak voor de adjudant die hij daar zijn leven lang gebleven is, was: plooien gladstrijken. Hoeveel stormen en stormpjes hij er niet bezworen heeft, hoeveel zenuwen door hem tot rede zijn gebracht, is niet bij benadering te zeggen... In het Nederlandse muziekleven van 1910-1925, voor zover zich dat in het Amsterdamse Concertgebouw afspeelde, zal het aandeel van Cornelis Dopper niet gemakkelijk overschat kunnen worden. Het oordeel over de historische betekenis van zijn werk, met name over het zogenaamde ‘Hollandse’ in dat oeuvre: het boertige, het provinciale - kortom de bekende gegevens welke ook in de stukken van Bernard Zweers zo overvloedig voorkwamen - is op dit ogenblik niet aan de orde. |
|