Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdDr. E.W. Schallenberg: Muziekhistorische perspectievenHet boek van dr. Schallenberg bevat geen literatuur voor iedereen. Van huis uit is de muziek reeds een zaak waarover men liever niet schrijven en spreken moet, wanneer de belendende gebieden: de letterkunde, de schilderkunst, filosofie, theologie en psychologie, volkomen onbekend land zouden zijn. De beste muziekkritische essays ontlenen een aanmerkelijk deel van hun waarde aan het feit dat de auteurs van die | |
[pagina 760]
| |
artikelen veelzijdige, veel wetende en veel begrijpende persoonlijkheden genoemd konden worden. Mandarinisme kwam in de beschouwingen over muziek en musici altijd minder voor dan in de literatuur bijvoorbeeld. Hiermee is niet gezegd dat alles wat men in boek, periodiek of dagblad over muzikale onderwerpen te lezen pleegt te krijgen, aan bepaalde, extra hoge eisen van culturele aard zou beantwoorden. Maar wel, dat het gemiddelde niveau hoger ligt dan ten aanzien van de andere kunsten het geval is. Stupide loftuitingen, botte verachting treft men hier in Holland tot dusverre slechts in (een gedeelte van) de dagbladpers aan. Hetgeen men in maandblad of boek over muzikale onderwerpen vindt afgedrukt, is bijna altijd vrij van partijdige hekelzucht en evenzeer van adoration mutuelle. Bijna altijd. De studiën van dr. Schallenberg stellen extreem hoge eisen aan het niveau van kennis en beschaving van de lezer. Soms lijkt het onderwerp wat al te zeer een specialiteit, voor het vele wat ermee in verband wordt gebracht. Ik weet het wel: alles is tot op zekere hoogte belangrijk, en een figuur als Constantijn Huygens bijvoorbeeld heeft zeker recht op belangstelling van de intellectuele Nederlander van 1939. Maar het boek werd door de keuze van tien wel zeer ver uiteenlopende onderwerpen ietwat hybridisch. Er is ook een zeker gebrek aan systematiek in de wijze van behandeling. Studies als ‘Schweitzer en Bach’, ‘Luther’, ‘Poolse folklore en Chopinologie’ bestrijken de grootste ‘breedten’ in Schallenbergs beschouwingen. Stukken als ‘Moesorgski en Debussy’, het essay over Johan Wagenaars opera's komen meer in de buurt van de - zeer goede! - muziekkritiek. Hier blijkt dan ook soms een tekort aan muzikale praktijk: het evenwicht tussen pro en contra is daar, voor een muziek-kritische studie, wat te labiel. Tot dezelfde categorie behoort het artikel over Puccini, doch hier is een voortreffelijk equilibre bereikt tussen zeer ver uiteenliggende uitersten van bewondering en verguizing. Dit essay is naar mijn mening niet slechts het beste fragment uit Schallenbergs boek, maar tevens een uitstekend voorbeeld van goede, actuele, muziekbeschrijving. Stilistisch is de schrijver na zijn nu tien jaar oude Studiën over Frédéric Chopin aanmerkelijk vooruitgegaan.Ga naar voetnoot119 Het is soms nog wel stroef, maar ontsporingen als op bladzijde 128 een enkele maal voorkomen, zijn een grote uitzondering geworden. | |
Dr. K.Ph. Bernet Kempers: Meesters der muziekDr. Bernet Kempers' boek ‘wil van nut zijn voor ieder die hetzij in de concertzaal, in de opera, voor het radiotoestel of bij de grammofoon gaarne naar muziek luistert en die wel iets meer wil weten van de meesters die hem dit genot verschaffen’. Aan dit schijnbaar zeer beperkte, doch in wezen veelomvattende programma voldoet het werkje op bewonderenswaardige wijze. Bernet Kempers heeft in zijn Muziekgeschiedenis (1932)Ga naar voetnoot120 alle biografieën weggelaten. Die levensbeschrijvingen | |
[pagina 761]
| |
vindt men thans, overzichtelijk gerangschikt en vermeerderd met 37 pagina's biografische aantekeningen - van dall'Abaco tot en met Zweers - in een fraai uitgegeven deeltje verzameld. Voor het lekenpubliek is dit een ongemeen aantrekkelijke uitgave. En voor de musicus, wiens belangstelling meer uitgaat naar de praktijk dan naar de theoretische en historische zijde van het vak, bevat het werk een merkwaardig volledige en overzichtelijk geordende documentatie. Uit de aard der zaak zijn uiteenlopende waarderingen mogelijk. Men kan het echter niet verwonderlijk achten dat de schrijver zich bij de keuze van zijn ‘meesters’ ten dele liet leiden door de concertpraktijk van alledag. Men mag in een boek als dit inderdaad biografieën verwachten van Tsjaikovski en Mahler! Dat daartegenover uitstekende hoofdstukken aan Lasso, Monteverdi, Sweelinck, Schütz, Rameau en Hugo Wolf gewijd werden, verzoent ons met het andere principe. Bijzonder geslaagd zijn de beschouwingen over Liszt, Schubert, Mozart en Berlioz. Vergeleken met andere muziekhistorische werken zou men dit boek wellicht een documentaire film mogen noemen. Maar geeft het niet te denken dat juist de ‘documentaire’ van meer belang schijnt te worden voor onze beschaving dan de film als kunst sui generis? |
|