Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdHet Nederlandse concertrepertoire
| |
[pagina 754]
| |
Het artikel in kwestie bevatte een vijftigtal orkestprogramma's, als ‘ontwerp voor een nieuw orkestrepertoire’. Bescheidenheidshalve wordt hieraan toegevoegd dat deze programma's eigenlijk ‘in het kader van een utopistisch concertleven gedacht’ zijn, maar met dat al werd het recept toch maar gegeven. Een recept dat, mocht het ooit toegepast worden, de belangstelling voor muziek van de normale Nederlandse concertbezoeker in de kortst mogelijke tijd tot nul zou terugbrengen. Ten aanzien van de zuiver muzikale waarden immers is de mentaliteit welke aan dit utopistisch repertoire ten grondslag ligt, volkomen destructief gericht. Niet uit muziekhaat (dat wil zeggen verkeerd gerichte muziekliefde), doch, erger: uit verkeerd gericht idealisme. Het grootste deel van deze fictieve programma's is merkwaardig slecht van samenstelling. Wil men voorbeelden? Zie dan nr. 24: Debussy, Rondes du printemps; Berg, Vioolconcert; Schumann, Derde symfonie... Of nr. 19: Hindemith, Suite;Ga naar voetnoot113 Van Lier, Tweede symfonie; Beethoven, Tripelconcert. Of, ten slotte, nr. 39: Hoffmann, Ouverture;Ga naar voetnoot114 Weber, Pianoconcert; Bizet, Roma-suite; Strauss, Josephs-legende. De niet ‘revolutionair’ samengestelde programma's zijn juist zo als Rudolf Mengelberg zijn abonnees reeds sinds jaar en dag voorzet: nr. 31, Mahler, Negende symfonie, sec; nr. 38, een authentiek Concertgebouw: Hollands program met Zweers, Diepenbrock, H. Andriessen, Badings en Wagenaar. Of nr. 45: Serenade van Brahms en Achtste van Bruckner.
Een oppervlakkige analyse van dit ‘repertoire’ levert een aantal van ongeveer veertig Nederlandse composities bij een totaal van bijna tweehonderd werken op; dat lijkt voor Amsterdam veel, doch voor Rotterdam eer weinig. Diepenbrock is in dit luilekkerland vertegenwoordigd met tien stukken, Badings met zeven, Monnikendam, Dopper, Zweers en Rudolf Mengelberg ieder met één, als ik goed geteld heb; Wagenaar met twee. Van Bruckner gaan vier symfonieën, van Mahler, behalve de onvoltooide Tiende en de Kindertotenlieder, de Zevende en Negende symfonie, benevens een potpourri uit Tweede en Derde symfonie (Andante en Scherzo uit II plus Menuetto uit III)... Naast het concert voor twee hobo's van Voormolen staat de Kammersinfonie van Schönberg (!); een stuk dat niet voor de ‘grote’ concertzalen bestemd is. Van Beethoven: de Ouverture Zur Weihe des Hauses, de Eerste Leonore, het Tripelconcert en de door Weingartner georkestreerde Hammerklaviersonate... Eigenlijk is dit nogal erg. Ten dele staan er werken op dit repertoire die er niet zijn: een Symfonische suite uit Halewijn van Pijper, waarvan het bestaan mij tot dusverre onbekend was.Ga naar voetnoot115 | |
[pagina 755]
| |
Wanneer wij ons iets nauwkeuriger rekenschap hebben gegeven van de bedoelingen en ambities welke achter dit ‘ontwerp van een nieuw orkestrepertoire’ schuilgaan, dan verdwijnt veel van de importantie welke men geneigd is ongelezen toe te kennen aan vier kolommen NRC. De behoeders van ‘het’ Repertoire, de heersers over de onzalige ancilla reipublicae, deze ietwat slome en hardleerse maagd, kunnen gerust zijn. Er is geen aanleiding om aan deze wensfantasie meer aandacht te besteden dan aan het halfhonderd spasmodische overtuigingen die de kunstpagina's van zo menige nette en gezellige courant tot een soms ietwat irritante, soms lachverwekkende, maar altijd overbodige lectuur maken. Het stuk verscheen namelijk op 4 december; het was dus niet anders of meer dan gewoon een - onbehoorlijk lang en onbescheiden, dat moet men toegeven - verlanglijstje voor St.-Nicolaas. Wat een koek, en wat een borstplaat...
Het is, ten slotte, toch jammer dat het serieuze streven naar vernieuwing en verrijking van het Nederlandse muziekleven door courantenartikelen als deze zo ernstig geschaad kan worden. Le ridicule tue, hoe goed de bedoelingen nu ook geweest mogen zijn. |
|