Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdDe rol van het onbewuste bij de compositorische arbeid
|
1. | de rol van het onbewuste bij de compositorische arbeid, |
2. | enz. |
3. | enz. |
Hertelijke groet, je V.Ga naar voetnoot112
Beste V.,
In duizend woorden gaat dat lastig! Het zijn er dan namelijk een paar honderd te veel of ettelijke duizenden te weinig. Maar laten wij het bed van Procrustes bestijgen.
Ik vraag mij af welke arbeid wij zouden kunnen verrichten, zonder dat het onbewuste daar een rol bij speelt. Niet veel, dunkt me. Het onbewuste functioneert mee als wij een brief schrijven, een kolom cijfers optellen, een portret schilderen, een akte opmaken, de hond uitlaten of een maaltijd bestellen. Zó algemeen zul je het dus wel niet bedoeld hebben. Misschien was je belangstelling, toen je het over dit onderwerp had, meer speciaal gericht op die - onbewuste of halfbewuste - gevoelens die geacht worden een rol te spelen bij het totstandkomen van kunstwerken in het algemeen. Het komt mij voor, alles welbeschouwd, dat de taak van het onbewuste bij de artistieke creatie vooral niet groter is dan bij onze andere bezigheden. Eer kleiner.
Dit is een aanval op de ‘inspiratie’, zal men zeggen. Toch niet. Voor het ontstaan van een kunstwerk is de persoon van de maker van meer belang dan de omstandigheden waaronder hij leeft en werkt; de persoonlijkheid als geheel doet er meer toe dan de invloeden, van buitenaf en van binnenuit - dat wil zeggen van het onbewuste uit - die men achteraf meent te kunnen aantonen. Dat Beethoven te midden van oorlogen en geruchten van oorlogen de Pastorale componeerde, is niet in de eerste plaats toe te schrijven aan de waarschijnlijkheid dat het rumoer van de buitenwereld hem tot een ‘Flucht ins Kinderland’ genoopt zou hebben. Als het een tijdperk van vrede, van opbloei geweest was, zou hij zijn Pastorale ook wel geschreven hebben, denk ik. Al Beethovens driften, bewuste en onbewuste, leidden hem bij zijn autoprojecties. In zijn geval: autoprojecties in klank; bij schrijvers en schilders moeten wij de materie anders noemen: kleur, lijn, begrip.
Wanneer een componist zijn vrees voor het lege papier overwonnen heeft en zich tot de arbeid gaat zetten, dan ontstaat de schepping in een bepaald eigen tempo. Dat tempo is voor iedereen anders, ja zelfs voor elk werk van dezelfde auteur verschillend. Muziek wordt uitgedrukt in tijd en de tijdeloosheid van de beeldende kunstenaar, die in één oogopslag, in een ondeelbaar moment, zijn hele werk voor zijn geestesoog (en als het voltooid is, ook voor zijn schildersoog) kan zien, bestaat voor de componist dus niet. De bezigheid van het schrijven, het nadenken over instrumentatorische of constructieve details, vraagt tijd. Veel tijd soms.
De functie van het componeren is een proces van verheldering. Hetgeen zich in eerste instantie als amorfe klankcomplexen aandient, dus: uit het onbewuste tevoorschijn komt, moet ‘onder noten’ gebracht worden. Gelijk de dichter zijn gevoelens ‘onder woorden’ tracht te brengen. Zijn de gevoelens die aan Pierre Louÿs' Chansons de Bilitis ten grondslag lagen, dezelfde die Debussy in zijn Épigraphes antiques tot klank heeft gebracht? Niemand zou dat kunnen uitmaken. De resultaten van Louÿs' en Debussy's werkzaamheden schijnen zich, voor ons gevoel althans, dicht in elkanders buurt te bevinden. Maar dat betekent niet dat dus ook het punt van uitgang hetzelfde geweest moet zijn. En dit betreft nog een geval van zeer heldere, weinig gecompliceerde of maskeerbare driften. Als de kosmos of het hiernamaals erbij komen, is
er meestal geen gedachte-uitwisseling meer mogelijk. Lees de commentaren op de symfonieën van Mahler of Bruckner.
Met dit laatste onderwerp hebben wij het ons gestelde gebied eigenlijk al weer verlaten. Dit nieuwe terrein zou kunnen heten ‘de rol van het onbewuste bij het beoordelen van muzikale scheppingen’. Wat dacht je, zou daar nog een artikel voor de Groene in zitten?
Hartelijke groeten, je
W.P.
- voetnoot112
- Schrijver Victor E. van Vriesland (1892-1974), die sinds 1937 hoofdredacteur van De Groene Amsterdammer was.