Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 740]
| |
employés, waarschijnlijk in uniform en het aanzien wordt verlevendigd door vijf automobielen. Op de voorgrond herkent men nog juist de tramrails. Het is een welverzorgd en attractief drukwerk geworden, dat, hopen wij, niet zal nalaten een groot deel van het uitgaande publiek tot een bezoek aan de concerten te verlokken, niettegenstaande de onmiskenbare ouderwetsheid van het voorgeveltje. Het concert van 20 april zal bijvoorbeeld stellig uitverkocht zijn: ten eerste is de entreeprijs twee gulden duurder, ten tweede speelt Yehudi Menuhin bij die gelegenheid. Het andere extra dure concert zal ook wel vol raken: dat is het openingsconcert onder Mengelberg, met Gieseking als solist. Wanneer men de programma's van de achtentwintig concerten bekijkt, nadat men voldoende aandacht heeft besteed aan de merendeels goed gelijkende foto's, dan durft men inderdaad wel verwachten dat het uitgaande publiek niet van inschrijving op de series A, B, C, of Z afgehouden zal worden. Met de grootste zorgvuldigheid immers heeft men alles weten te vermijden wat in staat geacht kan worden een amuzisch gezelschap te vervelen, ofwel te prikkelen tot toorn of tot vreugde. Er is zo op het eerste gezicht nauwelijks iets onalledaags bij. Men zal enkele bescheiden dissonanten moeten aanhoren eind januari, in een noviteit van Sem Dresden voor klarinet met orkest. Hetzelfde, misschien, eind februari: het lijkt namelijk niet gewaagd te veronderstellen dat men de jonge Igor Markevitsj heeft uitgenodigd op 23 februari iets van zichzelf te dirigeren, ofschoon het prospectus ons daaromtrent nog in het onzekere laat. En hetzelfde, ten slotte, eind maart: Vioolconcert van Béla Bartók. Men ziet hoe geraffineerd de directie te werk is gegaan: in het begin van de maand Beethoven, Bach, Franck, Mozart, Wagner, Schubert of Brahms. De dissonanten, of hoe men dat dan noemen wil, komen allemaal na de vijftiende.
Er is een tijd geweest, niet zeer lang geleden, dat het winterprogramma van het Concertgebouw ook voor de muziekliefhebber interessant genoemd kon worden. Dit is thans wel voorgoed afgelopen. In plaats van muzikale gebeurtenissen spelen zich society-evenementen af in het oude gebouw aan de Van Baerlestraat. Het zal wel goed zijn, zo. Uitgaand Amsterdam heeft blijkbaar meer behoefte aan representatieve avonden dan aan muziek. Wij, die onze herinneringen aan de al te korte periode van muziekcultuur, die geduurd heeft tot ongeveer tien jaar na de oorlog 1914-1918, bewaard hebben, zullen altijd blijven terugverlangen naar zogenaamde artistieke gebeurtenissen. En dat maakt ons ongeschikt om de ‘grote’ avonden van het tegenwoordig regime te waarderen op de wijze waarop zij alleen maar gewaardeerd kunnen worden: als dure uithuizigheden met een franje van schijnartisticiteit omboord. Op een totaal van achtentwintig concerten zal men ons drieëntwintig solisten te horen geven - is dit het land van de tulpenhandel of niet? - en op een totaal van ten minste tweeënzeventig composities toch zeker niet meer dan vier Hollandse composities. Alweer: zijn we Hollanders of niet? Die Nederlandse stukken zullen dan zijn: het reeds genoemde werk van Dresden, de Elektra-muziek van Diepenbrock, thans met Charlotte Köhler als declamatrice, en twee composities van Badings.Ga naar voetnoot106 | |
[pagina 741]
| |
Er zou, naar aanleiding van deze offerte voor het nieuwe seizoen, nog veel meer opgemerkt behoren te worden. Wij zullen onze belangstelling over het antimuzikaal beleid aan de Van Baerlestraat echter te boven komen. Amsterdam heeft er blijkbaar volkomen vrede mee op deze wijze muzikaal ‘geleid’ te worden. Misschien is dat nu juist het ergste... |
|