Fré Cohen: Ic sie des meyen schijn.
Een nieu liedt-boecxken van mey ende minneGa naar voetnoot105
In-leydinghe
medio september 1938Ga naar voetnoot104 (Amsterdam, De Arbeiderspers)
De breuk tussen het Volks-Lied en de kunstmuziek begint langzamerhand te helen. Men was er in de negentiende eeuw aan gewend geraakt, het Volkslied te beschouwen als iets minderwaardigs, als een voorloper van straatdeunen en tingeltangelmuziek. Op zijn best achtten de componisten van ernstige muziek het niet beneden hun waardigheid een fragment van een volkswijs ten grondslag te leggen aan hun serieuze scheppingen. Noch het een, noch het ander kon op den duur bevrediging schenken.
Het echte Volks-Lied is een uiting van beschaving, zo goed als een symfonie, een kathedraal, een drama. Zolang de volksliederen gezongen worden, leven zij en zijn zij meer dan museumstukken, slechts bekend aan de ingewijden. Onze beschavingsperiode begint juist weer aandacht te schenken aan de betekenis die het levende Volks-Lied voor ons allen hebben kan. Voor het gemeenschappelijke, onbegeleide zingen zijn er geen schoner teksten en wijzen denkbaar dan die te vinden zijn in de schatkamers der oude Volksliedboekjes, waarvan het hier voor ons liggende deel een uiterst aantrekkelijk contrafactum genoemd mag worden.