Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdDe situatie van de nieuwe muziek
| |
[pagina 733]
| |
Maar wanneer een ongeschoold, niet vooringenomen publiek geconfronteerd wordt met een der consequentste, hermetisch gesloten voortbrengselen dezer nieuwe muziek, gelijk voor een paar weken in Rotterdam geschiedde met de uitvoering, de eerste in Nederland, van Bergs Vioolconcert (1936),Ga naar voetnoot93 dan blijkt plotseling dat het contact tussen verleden en heden in het geheel niet verloren gegaan is. De spontane reactie van een duizendtal professioneel ten enenmale onbevoegden was het best denkbare bewijs dat de nieuwe muziek leeft en reden van bestaan heeft. De kritische beschouwingen welke men achteraf in vrijwel de hele Nederlandse pers heeft kunnen vinden, leverden dat bewijs niet. De scribenten die met welversneden pen en quasi-wijsgerig betoog over de ethische waarde (welke inderdaad hoog genoeg is) van dit stuk hebben geschreven (‘Finis Austriae’...), waren er evenzeer naast als de conformisten, die de Zwölftonreihen verwensten, evenzeer als de actualisten, die zó ijverig achter de modesnufjes aangedraafd hadden, dat zij Bergs modernisme nog juist met een neuslengte konden kloppen. Zó gezien heeft de nieuwe muziek het tij niet mee. Het publiek, dat geen verantwoordelijkheid draagt en ook nimmer dragen kan, reageert dikwijls instinctmatig zuiver. Er zijn natuurlijk ook geprepareerde publieken, die gegarandeerd alleen positief c.q. negatief op bepaalde genres reageren, maar daar hadden wij het nu niet over. Degenen die geroepen zijn om het publiek te vormen, zijn de executanten en de critici. Het grootste deel dezer machthebbers is slecht georiënteerd inzake de nieuwe muziek. Zondert men Flipse en zijn orkest uit, dan blijven er niet zo heel veel persoonlijkheden over die waarlijk uit vocatie voor de nieuwe muziek opkomen. Bij de kritische instanties ligt de zaak niet veel beter. Het euvel dat men ethische waarden doet prevaleren boven muzikale, is nog het minst gevaarlijke. Ernstiger is het aankweken van misverstanden en wanbegrip, door het overschatten van actuele verdienstenGa naar voetnoot94 en het - veelal te goeder trouw - negeren van historische verbanden. Ten tijde van Wagner was dat alles veel eenvoudiger. Men was: modern ofwel reactionair. In het eerste geval ‘liess’ klüglich man das Alte modern - wir rechten Leute sind ja modern',Ga naar voetnoot95 gelijk Wagner rijmde. In het andere geval verdedigde men een traditie, welke op zijn minst de waarde van een idool had. Nu is de moderne muziek een zaak waarover men liever niet meer spreekt - uit angst voor reactionair gehouden te worden...
Laat men zich niets wijs maken. Elke tijd heeft zijn eigen muziek, maar de tijd en het muziekbegrip vallen niet altijd samen. Later zal men kunnen vaststellen dat ook Schönberg, ook zijn school, ook de experimenten, ook de veelal amuzische dispositie van diverse persoonlijkheden uit deze periode, hun reden van bestaan hadden. Tot | |
[pagina 734]
| |
hiertoe is het vrij negatief, maar men zal, binnen niet al te lange tijd, óók kunnen opmerken dat de meesterwerken uit onze dagen niet geringer, niet van een andere orde zijn dan vroeger het geval was. Deze toekomst zal op een nadrukkelijke wijze rekening houden met het oeuvre van Alban Berg, met zijn muziek bedoel ik. Niet met zijn Zwölftonreihen, niet met het miljard rationaliseringen dat de componist voor het functioneren van zijn creatief vermogen nodig meende te hebben. Niet méér althans dan aan de leer der tonale functies, wanneer men Mozart wil ‘begrijpen’. Niet meer dan aan de mythologische elaboraties welke Wagner aan zijn scheppingen (dat wil zeggen aan zijn muziekstukken) ten grondslag heeft gelegd. Men zal, binnen niet al te lange tijd, inzien dat ook ditmaal de evolutie der nieuwe muziek langs zijwegen tot stand is gekomen, via de opera namelijk.Ga naar voetnoot96 Als materiaal voor autonome muzikale kunstwerken heeft de atonaliteit haar bruikbaarheid nog niet bewezen. In de grensgebieden, het muziekdrama, de programmamuziek, enzovoort, zijn reeds grote kunstwerken geschapen met gebruikmaking van de nieuwe grondstoffen. Ging het eigenlijk niet altijd zo? Kan men zich de evolutie der toonkunst denken zonder Monteverdi, Lulli, Weber en Wagner? Geeft het, bij nauwkeurig toezien, niet te denken dat Debussy's persoonlijke stijl zich het sterkst verbreid heeft door het medium van zijn Pelléas? Heeft Mozart niet het grootste deel van zijn vernieuwingen ontdekt en toegepast in zijn opera's? De situatie is moeilijk, voor de nieuwe muziek. Er is echter geen reden tot wanhoop: de continuïteit ging nog niet verloren. |
|