Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdDarius Milhaud in 1938Ga naar voetnoot83
| |
[pagina 727]
| |
- maar over zijn componistschap kan niet meer gesproken worden. Darius Milhaud werd, in nauwelijks twintig korte jaren, zijn eigen epigoon.
Tussen 1910 en 1920 heeft hij ettelijke composities geschreven die soms slecht van verhouding waren, meestal onvoldoend doorwerkt, dikwijls ietwat alledaags van vinding. Maar het was zonder uitzondering muziek, de projectie van een persoonlijkheid in het subtiele medium der geluidsgolven. Soms, voor classicistisch denkende kunstgevoeligen, wat bont, wat barok, wat experimenteel. De principiële modernisten (men weet dat deze species bijna uitgestorven is; enkele ongevaarlijke solitairen komen nog voor in de culturele oerwouden van Wenen en Praag, maar het uitsterven is een kwestie van een paar jaar hoogstens) - de principiële modernisten, vulgo Atonaliker, voelden en formuleerden grote bezwaren tegen 's mans artistieke lichtzinnigheid. Zij begrepen niet, of wilden niet begrijpen, dat een geniale figuur als Milhaud het zich kon veroorloven tot zijn dertigste jaar vrijwel kritiekloos te werk te gaan. Naast honderd bladzijden inferieure draaimolenmuziek stonden immers tientallen maten van een zo persoonlijke, zo subtiele inventie, dat men zonder meer gedwongen was de hele man te aanvaarden, met zijn slordigheden, zijn boerenbedrog, zijn trucjes en zijn trivialiteit.
De schoolmeesters onzer nuove musiche hebben echter gelijk gekregen. Helaas krijgen de schoolmeesters meestal gelijk. In het geval Milhaud is weer eens gebleken dat een discipline die zich vóór het vijfentwintigste jaar niet manifesteert, later nooit meer tot ontwikkeling kan worden gebracht. De fouten van de artistieke puberteitsjaren worden de ondeugden van de volwassen kunstenaar. En ‘de gave’ wordt slechts eenmaal verstrekt, in een heel leven - en dan nog in een verhouding van één op duizend. Hetgeen Milhauds ‘gave’ was, heeft geen rente afgeworpen. Zijn prachtige harmonische subtiliteiten - na Debussy hebben slechts Milhaud en Malipiero soortgelijke klankwonderen ontdekt - verschijnen van tijd tot tijd nog in de latere composities. Als ornament, als make-up, niet meer als iets organisch, als een natuurlijk verschijnsel. Het componeren van Milhaud is ook in het geheel niet natuurlijk meer. De onkruiden hebben het gewas verstikt: Milhaud produceert nog slechts muzikale platitudes, in overstelpende hoeveelheden. Ongewoon muzikaal inderdaad en onbeschrijfelijk vulgair.
Onnozelheden welke men van een Auric, een Poulenc met een schouderophalen aanhoort en op hetzelfde ogenblik weer vergeet, vergeeft men aan een Milhaud echter niet. Wij hebben er vrede mee, als het moet, wanneer een componist ter wille van een succes, een mode, zijn publiek in het gevlij komt met een slecht stukje. Wellingtons Sieg van Beethoven is het klassieke voorbeeld dezer al te menselijke zwakheid. Maar men behoort geen systeem te maken van zijn artistieke overtredingen. In een stuk als de Suite provençale staan nog juist tien of twintig maten die te goed zijn om in een zo bedorven atmosfeer te worden opgenomen. Men speelt geen kwartet van Mozart tijdens een voetbalmatch. | |
[pagina 728]
| |
In de Cantate nuptiale staat geen noot meer welke te goed is voor het alledaagse geheeltje. Wij hebben uit dien hoofde tegen het stuk minder bezwaren. Dat ‘épines’ gekarakteriseerd worden door een gestopt koperakkoord, ‘la voix de la tourterelle’ door een paar flageoletten en ‘toutes sortes de fruits excellents’ door een kwintenparallel is blijkbaar juist zoals het wezen moet. Dat zijn zo van die prettige dingen waaraan men houvast heeft. Darius Milhaud is thans vijfenveertig jaar. Ik moet er niet aan denken dat hij op deze wijze nog vijfentwintig jaar, ten naaste bij, zou durven doorgaan. |
|