Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdToscaniniGa naar voetnoot39
| |
[pagina 705]
| |
zich dat kan voorstellen, valt niet meer te praten. Zo is het musiceren van Toscanini: het is even grandioos, en even alledaags, als een zonsopgang. Toscanini's muzikaliteit is merkwaardig ongerept gebleven. Slechts bij jonge kinderen en volstrekt niet muzikaal ‘opgevoede’ leken vindt men die vanzelfsprekendheid, die bij Toscanini gedragen, opgestuwd wordt door een magistraal ontwikkelde leidersdispositie. Het bijzondere aan Toscanini's musiceren is, dat het niets bijzonders is. Hij dirigeert de partituren welke honderd keer door alle notabele ‘herscheppers’ gespeeld zijn en het is alsof men de muziek voor de eerste maal in de realiteit van een concertzaal zó puur, zó naakt, zó waarachtig hoorde, als anders slechts voor ons is weggelegd, wanneer wij diezelfde partituren in de studeerkamer voor onszelf lazen. De vraag die het meer kritische deel van de bezoekers bezighield, was wel: hoe, langs welke wonderlijke wegen, slaagt deze dirigent erin het musiceren van een orkest te sublimeren tot een sacrale handeling? Er zijn meer dirigenten die het vermogen hebben hun intenties direct, zonder verklarende uiteenzettingen, op hun orkest, hun publiek over te brengen. En er moeten toch meer musici zijn die, als Toscanini, hun primaire, onbedorven, muziekbegrip gehouden hebben. Wellicht is het fenomenale bij deze figuur voornamelijk gelegen in de combinatie van een intact gebleven primaire muzikaliteit en een tot in het gigantische ontwikkeld heersersvermogen. Er schuilt iets Don Quichot-achtigs in deze bezweringen: eenzelfde weerloze receptiviteit, eenzelfde fervente, doch in wezen objectloze, agressiviteit. Het zou interessant zijn deze gedachte verder te ontwikkelen, doch het is wellicht verstandiger daarmee nog een tiental jaren te wachten. Tot, namelijk, Richard Strauss' compromittante en domme interpretatie van Cervantes' heldenfiguur voorgoed in de vergetelheid is geraakt. Op dit ogenblik Don Quichot-associaties op te roepen in verband met een muzikantenfiguur, lijkt gevaarlijk op spelen met vuur... Bij nuchtere, solied-Hollandse beschouwing van het geval verdwijnt wel een tamelijk groot percentage van het wonder. Elk orkest ter wereld is gefascineerd door de naam Toscanini en grif bereid het kwadraat van zijn uiterste vermogen te geven. Dit was bijvoorbeeld wel zeer merkbaar in de verhouding van de executies voor en na de pauze. Dit laatste (Mendelssohn en Wagner) was niet meer een wonder, gelijk voor de pauze Schubert en Debussy, maar een magnifieke topprestatie van een goed en geïnspireerd ensemble. Men zou vrijwel analoge reproducties ook onder een ander uitstekend dirigent hebben kunnen verwachten. Op het stuk van orkestspel, van accuratesse, van muzikantesk vermogen boden de uitvoeringen van Mendelssohn en Wagner dus niets geheimzinnigs. Het kwartier muziek, ingenomen door Debussy's La mer, zal echter voor degenen die het gehoord hebben, onvergetelijk blijven. Technisch geredeneerd was daar ook niet anders dan een bijna volstrekte exactheid en een dosering van tempi en dynamiek waarover verder geen discussie mogelijk was. Maar bovendien was daar het wonder dat de muziek tot de gaya scienzaGa naar voetnoot40 maakt, het | |
[pagina 706]
| |
wonder waarover de fabels gaan van Halewijn en Hamelns rattenvanger, het wonder van Orpheus' macht en Apollo's goddelijkheid. Eerwaardige, in ‘het vak’ vergrijsde toonkunstenaren wisten eensklaps weer waarom zij in hun jeugd muzikant hadden willen worden; en wijzelf, onophoudelijk op zoek naar het verband der artistieke hiërarchieën, voelden het gezag van deze, in Debussy en Toscanini vleesgeworden dynastie met een bevrijdende, rustgevende zekerheid bevestigd.
Tot zover wat de muzikale appreciatie van dit optreden betreft. Wij hoorden het concert in Rotterdam, waar de akoestiek van de Doelenzaal niet bepaald op een kopie van de akoestiek in Bayreuth lijkt, met het gevolg dat speciaal het fragment uit Tannhäuser moorddadig luid uitviel. Maar deze en soortgelijke opmerkingen - er zouden er zonder moeite meer te maken zijn - raken de gebeurtenissen van deze avond slechts op onbelangrijke punten. Over het society-evenement, dat deze concerten waren, heeft men zich in de dagbladen, naar ik durf aannemen, in bevredigende mate georiënteerd. Het ware te wensen dat het eerste optreden van Toscanini in ons land spoedig door een tweede, een derde gevolgd werd. Ontwikkeling van onze muzikale receptiviteit immers is in de eerste plaats afhankelijk van de mogelijkheid tot vergelijking. Het niveau Toscanini levert wel de Europese maatstaf van het ogenblik, voor zover ik zien kan. |
|