Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd25 jaar na Mahlers dood
| |
[pagina 703]
| |
der monotonale schrijfwijze voltooiden het gebouw waarvan Bach de fundamenten had gelegd, Beethoven de afmetingen had bepaald, Wagner de koepel had geplaatst. Vóór Mahler als componist deel begon te hebben aan de Europese muziekproductie was men buiten Duitsland reeds begonnen aan de nieuwe klankbouwsels. De nieuwe kunst zou niet meer kolossaal zijn, niet overladen, niet troebel van gedachten, niet omslachtig.
Vijftien, twintig jaar geleden konden wij dit alles juist zo vaststellen als op het ogenblik. Na de door Debussy mogelijk gemaakte nieuwe apperceptie van het begrip klank, na de opkomst van de harmonische fenomena waaraan men de namen polytonaliteit en atonaliteit heeft gegeven, is er in positieve zin niets meer veranderd. De verruiming van de muzikale mogelijkheden was enorm; men kan op het ogenblik zelfs nog niet weten waar de grenzen van het nieuw verworven gebied liggen. Nieuwe ontdekkingstochten kunnen pas weer georganiseerd worden als het omstreeks 1915 veroverde gebied geëxploreerd en in kaart gebracht is. Zeggen wij dat men daar over twee- à driehonderd jaar misschien eens over zal moeten gaan denken. In positieve zin hebben wij dus geen ‘nieuwe’ ontdekkingen te verwachten, voorlopig. In negatieve zin is er meer op te merken: het in steeds sneller tempo wegvallen van al wat onmiddellijk aan onze periode voorafging. Dit is de verklaring, dunkt mij, van onze afkeer van Mahler c.s. In tijdperken als het onze bestrijden de ‘nieuwe’ en de ‘oude’ tendensen (om het populair aan te duiden) elkander met de grootste verbittering. Het oude verdedigt zich met een beroep op de aloude traditie, het nieuwe begint met die traditie - welke men zelf scheppen wil! - hartgrondig te verachten. Tot men zelf een beginsel van traditie heeft, wel te verstaan... De uitslag van de worsteling is niet twijfelachtig: ‘De krijgsman wint genoeg, al wint hij niet dan tijd.’ En juist die ‘tijd’, die toekomst was de inzet van de strijd. Die reeds beslist was vóór men de wapens getrokken had. Het is dus nu zo dat de scheppingen van Mahler en die met hem verwant waren, reeds vergaan zijn in hun tijd, vóór zij, gelijk het geval was met Beethoven, met Berlioz, met Wagner, buiten de tijd konden treden. Wanneer men zich de moeite geeft over deze gang van zaken even door te denken, dan wordt veel duidelijk en doodeenvoudig, wat, gezien van het standpunt der romantiek uit, lang een duister geheim geleken heeft. Inderdaad is er niets geheimzinnigs aan.
Men kan de zaak nog aanmerkelijk vereenvoudigen door van het zuiver technisch muziekbegrip uit te gaan. De muziek van Mahler werd door de auteur verwezenlijkt met gebruikmaking van materiaal (vormen, thematiek) dat in wezen bestemd was voor iets anders dan waarvoor hij het gebruikte. ‘Symfonie’ betekende voor Mahler ‘eine Welt aufbauen’, volgens zijn eigen woorden.Ga naar voetnoot36 Dit is natuurlijk nonsens. Muziek | |
[pagina 704]
| |
is er niet ter wille van een wereldbeschouwing. Andersom zou, in theorie, misschien nog mogelijk wezen... Hetzelfde zou gezegd moeten worden van Mahlers motivische materiaal. Tachtig procent van zijn melodieën is opera- of operettemuziek, en geen superieure. Melodische elaboraties als de trombonesolo uit het eerste deel van de Derde symfonie (‘welche gleich einem getreuen Eckart die sonnige wilde Jagd beschwört’, fantaseert Mahlers biograaf Specht)Ga naar voetnoot37 behoren tot de muzikale stuiversromantiek. Wij spreken hier niet over plagiaat of nevenbewuste citaten. Mahler heeft, zijn symfonische leven lang, nooit iets anders gedaan dan ploegen met andermans ossen. Het heeft mij altijd verwonderd dat er nog geen ijverig en speurziek Duits musicoloog is geweest die een Mahler-fibelGa naar voetnoot38 heeft samengesteld, uitgaande van de volledige muziekliteratuur van zijn, Mahlers, tijd. Het zou namelijk niet veel moeite kosten de herkomst van al Mahlers motieven en thema's ‘ein für allemal endgültig festzustellen’... Zeker, ook aan Strauss en Reger zou men iets dergelijks kunnen verwijten. Maar te midden van Strauss' vele oneigenheden (Jochanaän-thema naar Mendelssohn, Rosenkavalier naar Schubert, Zarathustra naar Wagner) staan vondsten die zijn onvervreemdbaar eigendom waren. Een Eulenspiegel-thema heeft zijn eigen, Strauss' fysionomie. En Reger is, afgezien van zijn menigvuldige Brahms-citaten, een tamelijk oorspronkelijk vinder van zijn eigen (voornamelijk harmonische) waarheden. Mahlers oeuvre lijkt gedoemd om te verdwijnen. Wellicht vergaat tegelijkertijd de hele symfonische concertpraktijk, misschien storten alleen de vleugels in die omstreeks 1900 opgetrokken werden, en uit zo inferieur materiaal. Wij zullen dit spoedig weten. |
|