Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdHet euvel der gastdirigentschappen
| |
[pagina 686]
| |
organisme, genaamd Het Concertgebouworkest zodanig met het muzikale wezen van Willem Mengelberg samengegroeid, dat de naam Mengelbergorkest geenszins een ijdele term genoemd mocht worden. Wanneer wij de zaken louter van het standpunt der muziek uit bezien, dan kunnen wij niet aarzelen dit als de meest gewenste toestand te signaleren. Wij zijn niet blind voor de nadelen, aan deze uiterst ‘persoonlijke’ situatie verbonden. Maar de voordelen zijn veel groter. De muziekcultuur van een land, van een periode, is altijd verbonden aan het inzicht, aan het talent en aan de kracht van de leidinggevende persoonlijkheden. Voorbeelden kan men in elk boekje over ieder onderdeel der muziekbeoefening in elke gewenste hoeveelheid vinden. Om bij het gekozen punt van uitgang te blijven: dat de muziek van Strauss en Mahler voor de vaderlandse muziekminnaar een klinkende werkelijkheid is geworden, is louter toe te schrijven aan één persoon: aan Willem Mengelberg. Wij begeven ons hier nu niet in een waardeschatting van het oeuvre van Strauss of Mahler. Wij kozen deze namen, omdat het geval exemplair is.
De tijden zijn veranderd. Men zal mij niet beschuldigen van ‘Invaliden-Geraunze um die gute, alte Zeit’,Ga naar voetnoot11 wanneer ik constateer dat de verandering die in de opkomst van het instituut der gastdirigenten gelegen is, een verandering ten kwade genoemd moet worden. In plaats van continuïteit immers, kwam de reeks der incidentele prestaties; in plaats van een vergelijkingsmogelijkheid tussen het ene werk en het andere, de discussie over A's Vijfde van Beethoven en de interpretatie welke B ervan gaf. Gastdirigentschappen hebben, muziekcultureel, recht van bestaan ten behoeve van in bepaalde milieus nog onbekende kunstgenres. Wij juichen het toe, wanneer een Brit hier een avond Engelse muziek zou komen dirigeren, evenzeer als wij het zouden appreciëren wanneer een Nederlands dirigent zich eens tot het niveau van artistieke en culturele onafhankelijkheid kon opwerken, om in Italië, Rusland, Frankrijk of Duitsland een nu eens niet te hooi en te gras samengeharkt Nederlands programma te gaan introduceren. Men zou van zulk een daad willen verwachten dat Italiaanse, Russische, Franse of Duitse dirigenten hun repertoire met een deel van het gehoorde zouden gaan aanvullen. En hiermee zou het doel van het gastdirigentschap volkomen zijn bereikt. Het hierbovenstaande is echter een verhaaltje in de lucht. Gastdirigenten trekken niet rond ten behoeve van culturele doeleinden. Zij hebben hun koffers vol muziek, muziek van het vaste repertoire, volgekrast met rode en blauwe streektekens, met coupures en eigen gemaakte, gegarandeerd nog-nooit-door-iemand-anders-vertoonde dynamische trouvailles en formele goocheltrucs. Alle dirigenten van formaat zijn langzamerhand gastdirigenten geworden. En de situatie is op het ogenblik zo, dat de muziekliefhebber in gemoede overtuigd is geraakt dat ‘niemand’ hem een zo voortreffelijk Mozartje of Schubertje voorspeelt als Bruno Walter; dat ‘niemand’ zo'n fraai pianissimo laat strijken als Dobroven, dat men van Monteux ‘alleen maar’ de | |
[pagina 687]
| |
Fantastique moet horen of dat rare stuk van Stravinsky, en dat de oprechte, de gegarandeerd onaangelengde Bruckner-ontroering alleen maar in Van Beinum vleesgeworden is. Het vreemde is dat nog niemand de zotheid van de tegenwoordige toestand opgemerkt schijnt te hebben. Onze muziekcultuur heeft behoefte aan ontwikkeling, aan verdieping. Maar de situatie van het ogenblik levert juist de tegenovergestelde resultaten op. Het ‘vaste repertoire’ wordt kleiner in plaats van groter. En in plaats van verdiept te worden, geïnitieerd te geraken in de werken der meesters, vervlakt, vervluchtigt de aandacht van het publiek. Omdat belangstelling gevraagd wordt voor allerlei ‘hoe's’ en niet meer voor een ‘wat’. Bruno Walter - een voortreffelijk dirigent - komt en dirigeert Schubert. De zaal juicht en de krant schrijft hosannah. Morgen hetzelfde spelletje met een andere dirigent en met vrijwel dezelfde muziekjes. Men kon daar vrede mee hebben, wanneer er geen andere en betere mogelijkheden bestonden. Maar Amsterdam heeft Mengelberg, in Den Haag woont Van Anrooy en is daar tegenwoordig zoiets als gastdirigent voor zijn eigen oude orkest. Mengelberg verschijnt bij het begin van het seizoen, stapt uit een trein en wordt verwelkomd aan het station. Kiek in de krant en een vlot verslag van een halve kolom: de Meester ziet er goed uit, heeft die en die plannen voor het seizoen en spreekt een paar wijze woorden over de supra-nationaliteit der muziek. Vervolgens dirigeert hij één concertje. Onderhand arriveert Walter, stapt uit een trein, wordt verwelkomd aan het station, kiek in het ochtendblad, enzovoort, ad infinitum. Vervolgens worden er enige intelligente en andere woorden gesproken in de gemeenteraad, naar aanleiding van een subsidie; de voorstellen worden zonder hoofdelijke stemming aangenomen en men gaat over tot de wanorde van de dag. Dit is roofbouw op een der kostelijkste cultuurgoederen. De ontvankelijkheid voor muziek wordt op deze wijze systematisch vernietigd en het laat zich aanzien dat volgende generaties de torenhoog opgestapelde schulden van het tegenwoordig wanbeheer zullen hebben te dragen. Tenzij zij er de voorkeur aan mochten geven onze erfenis niet te aanvaarden en dan zullen wij ook deze smaad aan onszelf kunnen wijten. |
|