Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdDe artistieke zijde van het automobilisme
| |
[pagina 670]
| |
ment heeft opgedaan en wiens kijk op de weg hoogstens naast de bestuurderszitplaats werd ontwikkeld. Het is op het ogenblik een slecht tijdstip om over de niet direct praktisch nut vertonende zijden van het automobielrijden te spreken. Twintig jaar geleden, toen wij lang genoeg motorfietsen hadden aangelopen en langzamerhand tot een zoveelstehands Bébé-PeugeotGa naar voetnoot215 waren opgeklommen, viel er aan het automobilisme zeer veel meer te beleven. Thans is de wagen: het normale middel van vervoer geworden. Juist zoals, mutatis mutandis, de koets en de diligence vóór de komst der spoorwegen. Er is op het diligencetijdvak een periode gevolgd welke niet de minste belangstelling meer had voor het paard, de motor van het voertuig van eertijds. Merk op dat de ruitersport, het paardrijden ter wille van het paardrijden, de laatste jaren sterk in opkomst is geraakt. De utilistische factor moest in zijn geheel uitslijten voor de mensheid het paard weer als element van levensvreugde kon gaan herontdekken. Niet anders zal het met het automobilisme gaan. Dit vooruitzicht opent enige perspectieven. Het gewone gebruikspaard kon bijna overal vervangen worden door tractor en besteldriewieler; het raspaard, de slanke volbloed, behoefde zich van de baisse in hitten en blessen niets aan te trekken. Zo zal, op ons terrein, de normale gebruiksautomobiel van jaar op jaar verder van de (soms danig pretentieuze) raspaarden van 1920-1930 af groeien. Maar dat de mensheid de ervaringen en het genot van het authentieke automobilisme op den duur volledig zou opofferen aan de wezenloze, abstracte comfort (waaronder dan verstaan wordt de absolute afwezigheid van bewuste hersenarbeid bij het eigenlijke rijden) en snelheid (welke dan nog slechts van betekenis is als verhoudingsgetal bij diverse rijtijden), kan ik vooralsnog niet aannemen. Op het ogenblik lijkt deze overdenking op een défense des temps perdus.Ga naar voetnoot216 Maar de man die langer dan twintig jaar het stuur heeft gehanteerd, begrijpt waarop hier gezinspeeld wordt. Autorijden is een (vrijwel volmaakt) middel van vervoer. Maar bovendien is het een sport, en dat niet alleen op de racebanen. En vervolgens behoort het in hoogste perfectie tot het terrein der kunsten. Op ongeveer dezelfde wijze als het verfmalen, dat de meesters uit de zeventiende eeuw zelf deden, tot het gebied der schilderkunst behoort, of het intoneren van hun instrument tot de occupaties der organisten. Volmaakt autorijden behoort tot het gebied der - tegenwoordig nogal verwaarloosde - levenskunsten. Het beheersen van het apparaat automobiel stelt enige eisen. Daartegenover schenkt de bezigheid haar bedrijvers zeer wezenlijke satisfacties. Sneller te rijden dan zijn concurrent is soms een zuiver sportieve bevrediging, maar dat bedoelen wij hier niet. De satisfacties van het superautomobilisme zijn veel verscheidener. Het vlot en vaardig afleggen van een bepaald ‘moeilijk’ traject geeft reeds voldoening - maar voor de waarlijke kenners van het automobilisme valt het zwaartepunt op de vraag ‘hoe’ dat bepaalde traject werd afgelegd, op welke wijze het gros obstakels werd | |
[pagina 671]
| |
overwonnen. Superieur automobilisme kan bedreven worden in het drukke stadsverkeer (denk aan de befaamde Parijse taxi's!), op de grote buitentrajecten, in bergland, in sneeuw-, mist- en ijzelperioden, zo goed als in augustus aan de Côte d'Azur - ja zelfs op de alleen voor auto's toegankelijke, biljartgladde autostrade. Slechte, rechtaf slechte wegen zijn dikwijls volkomener afwisseling in het gereglementeerde bestaan van de moderne mens dan l'itinéraire la plus rapide... Men moet echter niet voor al zijn werk hetzelfde stuk gereedschap gebruiken. De eisen die men aan zijn automobiel moet stellen, variëren tussen ver van elkander verwijderde uitersten. De Nederlander, die elf maanden van het jaar kleine dagtrajecten moet rijden, maar die in vier weken zomervakantie zo lang mogelijk aan de Rivièra wil verblijven, heeft een wagen nodig die hem snel en safe van Amsterdam naar Cannes brengt, met zo min mogelijk inspanning en met gebruikmaking van zo weinig mogelijk dure Franse benzine. Wie in het bergland wil gaan toeren, moet al hoger eisen stellen aan zijn rijvaardigheid en aan zijn wagen, wil hij tenminste niet halfweg iedere helling zijn automobiel in een stoomvoertuig veranderd zien. Terwijl ten slotte de allround automobilist erop uittrekt, winter en zomer, wanneer de vrije tijd het maar even toelaat, op zoek naar onbekende streken, verlangend naar tot nog toe niet beleefde avonturen. Onnodig te zeggen dat deze categorie niet tegen een gesprongen band opziet en volledig in staat is kleine normale herstellingen aan carburateur en ontsteking eigenhandig uit te voeren. Deze premisse houdt tegenwoordig al een scherpe selectie in... Niet alleen het lekenpubliek decreteert hoe de auto's wezen moeten; de automobiel vormt op den duur een ras van autogevoeligen, die binnen korter of langer tijd genoeg krijgen van de gegarandeerde foolproof apparaten, die als vervoermiddel bewonderenswaardig zijn, doch als sportief element onbruikbaar genoemd moeten worden. Men zoekt naar sportieve bevredigingen en vindt die, helaas, nog slechts in het verhogen van de snelheid. ‘Fijn’ rijden, welbewust gebruik maken van alle eventualiteiten die weg en verkeer opleveren - altemaal zaken die met de oude, pretentieuze wagens geleerd en gekund moesten worden, verstaat het overgrote deel der tegenwoordige autorijders (het woord automobilist kan in dit verband niet gebruikt worden) niet meer. Zij, die zich door geaardheid en ontwikkeling tot het klassieke autorijden aangetrokken gevoelen, kiezen hun wagens met duizendmaal meer zorg dan de zakenman die slechts een volmaakt vervoermiddel zoekt. Voor dezulken zijn er nog altijd de ‘nukkige’ sportwagens van klasse. Niet om te jakkeren, niet om sneller te rijden dan de eigenaar van een goed ingereden Ford-8 of van een ‘bliksemsnel accelererende’ zware Amerikaanse broeder. Maar ter wille van de puur automobilistische ambities welke ik hierboven aanduidde. Automobielrijden kan meer zijn dan een zich verplaatsen. Het kan ook meer zijn dan een ontspanning, een divertissement. Het kan mentale gymnastiek wezen, voor de instandhouding van onze geestelijke capaciteiten van onberekenbaar nut. Het wordt dit echter pas voor iemand wiens automobilistische kennis en kunde zich in een praktijk van jaren hebben ontwikkeld tot meesterschap. | |
[pagina 672]
| |
Willem Pijper en zijn Hispano-Suiza, januari 1939.
Getekend portret (ongedateerd) door Andre van der Vossen voor een postzegelserie van 1954.
| |
[pagina 673]
| |
Affiche ‘Wordt geen musicus - het voor Nederlanders stervende beroep’, in 1930 ontworpen door Meijer Bleekrode in opdracht van de Nederlandse Toonkunstenaars Bond (NTB).
Pijper verwijst naar het affiche in zijn artikel ‘Kenterend getij’ (De Muziek, november 1931). (collectie Nederlands Jazz Archief) | |
[pagina 674]
| |
De burcht van Edwarda van Stavoren, het stadje en de haven, gebouwd op en aan het eiland De Laeck in de Kager Plassen.
Pijper: ‘Voor het op 24 juni 1930 gegeven Leidse lustrumspel had men een drijvend toneel-Stavoren gebouwd op een eilandje in de Kager Plassen, een dorp dat zinken kon en voor de volgende voorstellingen weer opgehaald werd; een toneel van 100 bij 60 meter gaf sterke illusies.’
Situatietekening van decor en tribune bij de voorstellingen in juni 1930 van het waterfeestspel De Vliegende Hollander van Martinus Nijhoff (libretto), Matthijs Vermeulen (muziek), Hendrik Th. Wijdeveld (decor en machinerie) en Johan de Meester (regie).
| |
[pagina 675]
| |
Halewijn van Willem Pijper door de Wagnervereeniging, première 13 juni 1933. Marcel Plooijer (de koning), Saar van Alphen (de koningin), Liesbeth Sanders-Herzberg (het koningskind) en Halewijn (Sydney de Vries).
(foto: Maria Austria - collectie Willem Pijper Stichting)
Wozzeck van Alban Berg door de Wagnervereeniging, première 7 oktober 1930, decor Helmut Jürgens. Tweede acte, scene 3: Voor de woning van Marie met Alice Bruhn (Marie) en Richard Bitterauf in de titelrol.
(foto: N.V. Vereenigde Fotobureaux - collectie Theater Instituut Nederland) |
|