Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdDas Lied von der ErdeGa naar voetnoot209
| |
[pagina 665]
| |
alles welbeschouwd, tussen Strauss en Mahler omstreeks 1911 slechts een gering verschil in gradatie, muzikaal gesproken. Zij waren precies even ‘zeitgemäss’, want zij waren gelijkelijk representatief voor hun tijd. Voor hun tijd, maar ook geen dag langer. De muzikale kunstwerken die ‘klassiek’ zijn geworden, waren op het ogenblik van hun ontstaan nimmer alleen maar eigentijds. Zij vertoonden facetten waarvan de betekenis pas in een latere periode ontraadseld kon worden. Men behoeft slechts aan Wagner te denken, aan Beethoven, aan Bach, om op te merken hoezeer werkelijk grote kunstwerken op schijnbaar ongeschikte tijdstippen plegen te ontstaan. Het zonnestelsel der kunsten heeft een andere omlooptijd dan de evolutie der mensheid. In de muziek schijnt na Wagner een vertraging ontstaan te zijn welke zelfs op dit ogenblik nog niet geheel overwonnen is. Hetgeen Strauss na zijn Salome of Mahler na de Vierde symfonie geschreven heeft, wees niet meer vooruit, doch vertoonde een retrogressieve tendens die hoe langer hoe duidelijker werd. Das Lied von der Erde betekent noch melodisch, noch formeel, noch contrapuntisch, noch harmonisch, noch instrumentaal een verder stadium dan Das himmlische Leben of de Lieder eines fahrenden Gesellen. Integendeel. De ‘experimenten’ die Mahler zich vóór 1900 veroorloofd had, werden verworpen, omdat zij - inderdaad! - niets positiefs hadden opgeleverd. De instrumentale soli uit de Eerste symfonie komen in Das Lied von der Erde vrijwel ongewijzigd terug; zij zijn vermoeider geworden, na zoveel jaren, maar niet wijzer. Alles klinkt doffer, onverzorgder dan vroeger. Hetgeen men in de Eerste symfonie nog wel pueriel mocht noemen, is in Das Lied von der Erde vulgair: de tingeltangelmelodiek in Von der Schönheit (‘und die schönste von den Jungfrau'n sendet lange Blicke ihm der Sehnsucht nach’), de janitsarenmuziek in ditzelfde nummer, de grote trom in Von der Jugend, de operapathetiek in Der Einsame im Herbst (‘Sonne der Liebe, willst du nie mehr scheinen?’). Wat nog staande is gebleven, blijkt telkenjare verder afgebrokkeld te zijn. Hoe lang zullen de gespannen momenten in het eerste en vijfde lied het nog uithouden? Op dit ogenblik neemt Mahlers muzikantschap ons nog mee in passages als ‘Jetzt nehmt den Wein, jetzt ist es Zeit, Genossen’, of ‘Wenn der Kummer naht, liegen wüst die Gärten der Seele’ (I) en, vooral, ‘Ich frag’ ihn, ob schon Frühling sei, mir ist als wie im Traum' (V). Veel is dat niet meer, in een partituur van bijna honderdvijftig pagina's...
Mahlers plaats in het boek der geschiedenis is nog niet vastgesteld. Op dit ogenblik is er van een enigermate juiste waardering van de jood Mahler in Duitsland en Oostenrijk natuurlijk geen sprake. Maar de zelfstandig oordelende musicoloog die het definitieve Mahler-essay van onze tijd wil schrijven, zal zich zijn eigen en Mahlers verhouding tot enkele fenomenen nauwkeurig bewust moeten maken. De verschijnselen waarop hier gedoeld wordt, zijn het oeuvre van Bruckner, Verdi en Meyerbeer. Aandacht moet bovendien geschonken worden aan de hele tweede- en derdeklas operaliteratuur uit de periode van Mahlers directeurschap van de Weense Hofoper. Eén ding immers staat nu al wel vast: Mahlers muziek is veel meer het resultaat van interpretatie dan van inventie. | |
[pagina 666]
| |
Het is specifieke dirigentenmuziek: muziek om te dirigeren, meer dan om naar te luisteren. En ook in dit opzicht wel zeer ‘zeitgemäss’. ‘Passer mortus est.’Ga naar voetnoot211 Misschien beginnen wij nu zelf weer eens te zingen? |
|