Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdNieuwe Nederlandse muziekVan bevriende zijde werd mij een artikel van Willem Pijper, voorkomend in uw blad van 28 december 1935 toegezonden. Ik moet u direct meedelen dat ik mij zeer goed kan voorstellen dat de heer Pijper mijn pianoconcert niet bepaald mooi vindt. Tegen één zinsnede echter moet ik nadrukkelijk protesteren: ‘Men zou het willen bejammeren dat Glastra van Loon, die durf, animo en voorstellingsvermogen genoeg blijkt te bezitten om zich aan een opgave als deze te wagen, indertijd de beginselen der muzikale compositiekunst niet wat grondiger geleerd heeft. Op later leeftijd laten zich dergelijke tekorten bezwaarlijk meer verhelpen.’ | |
[pagina 648]
| |
verafschuwt, wel echter zal dit gebeuren naar aanleiding van het rondgestrooide bericht dat ik de beginselen der compositiekunst in mijn studietijd niet grondig geleerd heb. De Redactie is van mening dat dit gemiddelde fatsoen in het kritische artikel van haar muziekmedewerker zeer zeker hooggehouden is. De schrijver van het artikel, waartegen de heer Glastra van Loon in beklag komt, tekent hierbij nog aan:
Het zou mij kunnen spijten dat de heer Otto Glastra van Loon in het hierboven afgedrukte stuk niet meer en duidelijker blijken van leesvermogen heeft gegeven. Wij stelden namelijk niet dat de heer Glastra van Loon niet lang genoeg of onder niet voldoend bevoegde leiding gestudeerd zou hebben. Dat zou weer een hoofdstuk op zichzelf wezen. Maar er staat: dat men het zou willen bejammeren dat hij de beginselen der muzikale compositiekunst indertijd niet wat grondiger geleerd heeft. Een paar van die beginselen zijn, onder andere, zorgzaamheid ten opzichte van de keuze van het klinkend materiaal, begrip van de spankracht van bepaalde melodische gegevens, besef van lengteverhoudingen en van dynamische contrasten. Verder kunnen wij hier niet op doorgaan; wij kwamen dan terecht in de ‘binnenkamers’ (de leslokalen) waarheen de heer Glastra van Loon, blijkens zijn ingezonden stuk, alle muziekkritiek door bevoegden zou willen verwijzen. Wij zijn integendeel van mening dat een werk, waarvan de auteur zich in de (al dan niet premature) openbaarheid van een uitvoering begeeft, kritische beschouwing moet kunnen verdragen. Ten slotte dit: het artikel waartegen de heer Glastra van Loon meent zich te moeten gaan verdedigen, was noch een ‘onware mededeling’ omtrent 's mans opleiding, noch zelfs een ‘rondgestrooid bericht’ betreffende een gebrek aan ijver, door hem in zijn studietijd aan de dag gelegd. Het is verdrietig te moeten constateren dat zelfs intelligente lieden, zodra men hun prestaties aan een uiteraard nimmer volkomen pijnloos onderzoek onderwerpt, elk besef van objectieve en subjectieve waarheden verliezen. Nieuw is dit verschijnsel geenszins. Wel nieuw lijkt mij de vreemde consequentie welke de heer Glastra van Loon aan zijn uiting van misnoegen meende te moeten verbinden. Iemands ‘bestaansmogelijkheden als theorie- en compositieleraar’ worden niet benadeeld door een kritiek op de werken of werkjes die deze iemand op zijn naam heeft staan. Wél door die werken zelf, eventueel. Naast deze minder bevredigende uiteenzettingen troffen wij in het bovenstaande opstel echter één verheugende mededeling aan: met geestdrift namen wij kennis van het feit dat de dirigent Glastra van Loon zich voor lessen in theorie en compositie heden ten dage nog duur kan laten betalen. |
|