Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdConcertgebouw te Amsterdam
| |
[pagina 638]
| |
pelijk gesproken, dat zijn werk door Mengelberg uitgevoerd wordt. Evenzeer heeft Mengelberg er belang bij, zulk werk, getuigenis van ernstig muziekbesef, bewijs van hedendaagse Nederlandse componeervaardigheid, te dirigeren en aldus eventuele verwijten van eenzijdigheid en verminderde belangstelling voor het nieuwe te weerleggen. Ten derde: het belang van de consument. De muziekhoorders vormen een ten dele (zeggen wij voor 90 percent) passieve, ten dele actieve massa. De verlangens, vermogens, atavismen en bevliegingen van de actieve tien percent geven het seismogram van hetgeen ‘men’ van zijn muzikale bevredigingen verwacht. In grote trekken, althans. Want de stromingen die zich in deze grote derde groep vertonen, zijn slechts voor een klein deel van muzikale aard. Er komt een massa ‘Hordentrieb’ bij, velerlei heldenverering, talloze society-, modieuze en mondaine overwegingen, klassenbewustzijn, politiek en uiterst alledaagse nieuwsgierigheid. Voor het publiek, enerzijds, is het van veel meer belang dat Mengelberg weer dirigeert, dan dat de Concertgebouw-leiding plotseling een vleug van sympathie met de muziek van deze tijd schijnt te vertonen. Anderzijds wordt het belang van het actieve deel der luisteraars veel beter gediend met de te denken gevende combinatie Badings-Trapp op één programma, dan met de zoveelste uitvoering van Mahlers Vierde symfonie.
Wanneer wij er met het bovenstaande in geslaagd zijn de uitvoering van 24 oktober tot een ding te maken waarover ten minste gedacht kan worden, dan kan het zijn nut hebben de zaak iets minder in vogelvlucht en welbewust louter van het standpunt der muziek(belangen) uit, te beschouwen. De belangen van musici en toehoorders worden overal en altijd op de voorgrond gesteld en zonder dit uiterst menselijke verschijnsel te onderschatten of (erger!) te overschatten, lijkt het gewenst te constateren dat de belangen van de muziek veelal in het geheel niet identiek zijn aan die van het merendeel der musici.
Alle componisten schreven hun werken voor een praktijk. Soms, gelijk Joh. Seb. Bach of Haydn, voor de praktijk van alledag; in andere gevallen (Richard Wagner) voor een praktijk die eerst nog gemaakt moest worden. Aan de waarde van de kunstwerken doet dit niets af of toe. Men moet alleen trachten de werken zoveel mogelijk in het kader te laten waarvoor zij geconcipieerd werden, dat wil zeggen Weense walsen niet uit de balzaal halen, operamuziek in het theater laten en liturgische werken in de kerk. Een stuk als de Derde symfonie van Henk Badings is typisch ontworpen en uitgewerkt voor de grote concertzaal, voor de serieuze symfonische praktijk, waarvan een Willem Mengelberg de gezaghebbende vertegenwoordiger is. In dit kader kan men deze symfonie grotelijks waarderen, zonder zich voorlopig nog te verdiepen in bespiegelingen betreffende de betekenis van deze Derde te midden van Badings' overige composities. Het komt mij voor dat daartoe de tijd nog niet gekomen is. Voor degenen die Badings' werk slechts voor een klein deel kennen, zouden deze beschouwingen prematuur zijn. Voor ons, die het groeiproces van deze componist van nabij | |
[pagina 639]
| |
hebben meegemaakt, staat het echter vast dat een interpretatie zoals Mengelberg die van deze symfonie geeft, zeer veel toevoegt aan de expressie van het stuk, maar juist daardoor het geheel op een wel zeer persoonlijke wijze belicht. Badings' muziek lijkt mij nog steeds aanmerkelijk minder Duits dan zij op dit concert geklonken heeft. Dit is niet een kwestie van ‘hineininterpretieren’ - zó scheef en zo primitief liggen de zaken hier niet. Maar Mengelberg wordt door een aantal, inderdaad specifiek on-Latijnse, gedachtegangen van die muziek als het ware gedwongen tot superlatieven. Het komt Badings' ietwat stugge klank ten goede, maar de architectuur van dit zogeheten cyclische werk wordt er volkomen door vernietigd. De cyclische structuur is ná César Franck steeds moeilijker herkenbaar geworden. Dermate dramatisch geïnterpreteerd verliest deze vorm alle muzikale logica. Voor mij gaat het enigma der noten boven de vervliedende bekoring van een schoon instrumentaal effect. De noten blijven namelijk staan...
Het muzikale belang van het Pianoconcert van Max Trapp is duister gebleven. Muzikaal gesproken bestaat dit werk niet. Van de eerste D-majeur-arpeggio's tot de laatste orkestrale snauwen met toonladders van de solist is het geheel een locus communis. Het enige fragment dat in de herinnering blijft hangen, is het martiale alternatief uit het laatste deel, van cijfer 67 tot 72. En die muziek is van Mahler: Finale Tweede symfonie, Der grosse Appell. Trouwens, de hobo- en klarinettenmelismatiek uit het tweede deel is evenzeer sterk door a-Germaanse dampen bewasemd: Rimski, Shéhérazade. Het Concertgebouw-programma, dat op het stuk van informatieve mededelingen dikwijls niet onamusante lectuur oplevert, deelde trouwens mee dat de componist ‘een enigszins internationale ontwikkeling gevolgd heeft’. ‘Niettemin’, heet het verder, ‘streefde hij naar een Duitse carrière, die met een leraarschap aan een conservatorium te Berlijn is begonnen en met een belangrijke positie aan de Hochschule für Musik aldaar werd voortgezet.’ Dat ‘niettemin’ is een der aardigste diepzinnigheden die de laatste tijd in het programma te lezen zijn geweest - het wordt alleen geëvenaard door de weloverwogen keuze van het werkwoord streven...Ga naar voetnoot171
Bezien van het muziekstandpunt uit had de uitvoering van een dermate inferieur werk als deze piano-orkest-onenigheid achterwege moeten blijven. De belangen der in muziek belangstellende Nederlandse leken werden door het naast elkander plaatsen van Trapp en Badings evenwel ten zeerste bevorderd: het is nuttig voor het muzikale gevoel van eigenwaarde van ons publiek, te moeten constateren dat de muziek van de Nederlander tientallen malen beter gemaakt, dieper doorvoeld, muzikaler gerealiseerd is dan het werk van de Duitser, waarvan zijn landgenoot, de fenomenale Gieseking, een indrukwekkende vertolking gaf: het zoveelste bewijs dat men zelfs voor verloren zaken een welsprekend pleidooi kan houden... |
|