Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdDe positie van de Nederlandse componistGa naar voetnoot135
| |
[pagina 618]
| |
sel dat hetgeen internationaal in de muzikale compositie wordt gepresteerd van een ontstellende inferioriteit is. In geen enkel ons bekend tijdperk is een dusdanig universele achteruitgang in technische vermogens, in inventie, in spontane muzikaliteit aan de dag getreden. De slopersarbeid aan de grandioze kathedraal der Avondlandse muziek wordt inmiddels ijverig voortgezet. Zij die tot opbouwend werk geroepen schenen: Schönberg, Stravinsky, Milhaud, Hindemith, bleken de troffel minder goed te hanteren dan het breekijzer. De componisten in wier constructieve arbeid men tot nader order nog vertrouwen kan stellen: Bartók, Berg, Malipiero, vonden geen helpers, geen opvolgers. De internationale situatie lijkt catastrofaal. Daartegenover schijnt de nationale situatie de inheemse componisten uitermate welgezind. Het Amsterdamse Concertgebouw wil het aanstaande jubileum van Willem Mengelberg gaan vieren met een Nederlands muziekfeest, een combinatie van feestelijkheden die voor drie jaren nog absurd geleken zou hebben.Ga naar voetnoot136 Jonge Nederlandse dirigenten: Van Beinum, Flipse, organiseren geregeld drijfjachten op onversneden vaderlandse partituren.Ga naar voetnoot137 De grote pers en het merendeel der provinciale critici lieten zich bekeren tot een in principe pro-Nederlands geloof: het beschermend air ging eraf. Het lijkt alles bijna te mooi om waar te zijn. Het zou inderdaad voortreffelijk mogen heten, als het er buiten de grenzen slechts iets minder angstaanjagend uitgestorven uitzag. De nieuwe Nederlandse muziek is nog niet volgroeid, niet zelfstandig genoeg, om reeds elke stimulans van buitenaf te kunnen ontberen. Als de Nederlandse muziek op het ogenblik, gedurende vijf jaren slechts, aan haar eigen ontwikkelingstendensen blijft overgelaten, zitten wij vóór 1940 weer vastgegroeid in het ergste provincialisme. De tekenen zijn meer dan duidelijk. Een artistieke evolutie berust voor een aanzienlijk deel op de wisselwerking tussen elkander bestrijdende krachten. Voor een ander deel moet men rekening houden met de inspiratieve macht die gestelde voorbeelden kunnen hebben. Sweelinck kon zijn krachten meten aan het werk van zijn grote Engelse tijdgenoten; een Pieter Hellendaal (een ‘petit maïtre’ weliswaar, maar toch altijd een meester) spiegelde zich aan het werk van zijn grote leraar Tartini en schiep een geheel eigen, typisch ‘Hollandse’ stijl. Zweers inspireerde zich op Wagner; de eigen accenten van Johan Wagenaars grote werken zijn legitieme consequenties van Wagenaars liefde voor Berlioz. Diepenbrocks evolutie begint bij Wagner en strekt zich uit tot Debussy. Dit alles zijn wisselwerkingen; er is actie en reactie.
Maar de hemel beware ons voor een Nederlands neoclassicisme, tien jaar na dato. In talrijke Nederlandse composities van de laatste tijd kan men symptomen bespeu- | |
[pagina 619]
| |
ren van een reactie op deze Reactie. De zinneloze, stommelende kwadratuur van Stravinsky's Pianoconcert, de stupide jubilaties uit zijn Symphonie des psaumes, de commandotoon van Hindemiths concertmuzieken - al deze minderwaardige expressiemiddelen van de ‘Europese’ muziek tussen 1924-1934 beginnen zich reeds te vertonen in de creaties der jongste Nederlandse auteurs. Hiertegen behoort men gewaarschuwd te zijn. De Nederlandse componist kent geen nationale traditie. Die is er nog niet. Zijn taak is: die traditie te helpen maken. Daarbij kan hij niet buiten de waarlijk Europese figuren van de nu afgesloten tijdperken om gaan. Dat hijzelf zich slechts ten dele bewust is van de nationale kenmerken der muziek welke hij mag scheppen, is, sub specie aeternitatis, zonder belang. Dat de beoordelaars van zijn werk ‘Debussy!’ kraaien, als zij een duale toonladderGa naar voetnoot138 horen, ‘Mahler!’ snikken bij een opmaat van drie grote secunden,Ga naar voetnoot139 ‘Stravinsky!’ stamelen, als zij een verkeerd geplaatst accent van het slagwerk tegenkomen, is natuurlijk van nog minder betekenis. De geest van een muziek kan aan dermate primaire symptomen niet gedemonstreerd worden. Hopen wij, voor het componeren in Nederland, op een spoedig herstel der muzikale inventie in zuid en oost. Het is mogelijk, het is zelfs waarschijnlijk, dat het Nederlandse componeren mettertijd weer exemplair voor het Europese muziekbesef zal worden, maar het zou dwaasheid zijn aan te nemen dat dit nu reeds het geval zou zijn. Er zullen eerst nog een paar miljoen noten geschreven moeten worden... |
|