Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 589]
| |
Kenterend getij
| |
[pagina 590]
| |
Doch de waarlijk door muziekliefde bezielde leek heeft op deze wijze alles verloren wat waardevol voor hem kon zijn. Wij musici hebben ons te zelden rekenschap gegeven van hetgeen ‘muziek’ voor niet-toonkunstenaars betekent. Wij waren gewend ietwat smalend neer te zien op die intellectuelen of zakenmensen die ‘ter ontspanning’ zich hele avonden konden afzonderen met klassieke sonates welke technisch mijlen boven hun bereik lagen, op de leken die, tot een trio of kwartet verenigd, jaren bezig bleven aan dezelfde, alweer veel te moeilijke stukken. ‘Dilettantisch’ werd een invectief en men verloor uit het oog dat de grote, onberedeneerde hartstocht voor muzikale uitingen veelal gemakkelijker te vinden was in het tot muziekkamer gepromoveerde studeervertrek van de erudiet dan in de leskamers van vele beroepsmusici. Niet dat dit verschijnsel op zichzelf verwonderlijk zijn zou: waar aan het vak muziek eisen gesteld moeten worden, in verband met vragen naar levensonderhoud en dergelijke, komt de kunst maar al te spoedig in het gedrang. Caecilia is vaak een trouwe vriendin, maar zelden een goede huishoudster... Wat mij op dit ogenblik het meest onrustbarend voorkomt, is niet de actuele malaise, maar de achteruitgang in muzikale belangstelling van de leek. En voor zover wij onszelf verantwoordelijk kunnen stellen voor dit verschijnsel, is het onze plicht middelen tot verbetering te zoeken. Een der ernstigste fouten welke wij gedurende de laatstverlopen vijftig jaar hebben begaan, was de overschatting van het technische, het mechanische, materiële, en de daarmee gepaard gaande onderschatting van het metafysische. Ik doel hiermee niet op de prestaties der componisten, maar op de algemene apperceptie van muziek door executanten en pedagogen. Het vak muziek kan in het openbaar slechts beoefend worden door technisch ervaren en welonderlegde mannen en vrouwen. Doch de meest geperfectioneerde techniek is buiten machte één atoom ontroering te wekken. De muzikale ontroering blijft natuurlijk ook achterwege als de techniek ontoereikend is. Maar dit geldt voornamelijk voor de, in het publiek optredende, executant. Voor een in zijn binnenkamer spelende melomaan is de muzikale ervaring, de ontroering, niet evenzeer gebonden aan de technische beheersing. Te veel latente muzikaliteiten zijn bedorven door de opvoedingsmethode die gericht was op ‘het concert’ als einddoel. Thans is het concert, de openbare muziekuitvoering, reeds bijna geantiquiseerd. Waartoe zullen wij thans onze adepten opvoeden? Tot bandleaders? Tot radio-experts? Tot elektriciens? In de dagen die achter ons liggen, betekende een concert van een kwartetgezelschap, van een orkest, van een zanger, iets anders dan tegenwoordig. Niet in de eerste plaats omdat Henschel of Messchaert groter zangers en groter kunstenaars waren dan Tauber, niet omdat de leden van een kwartet van voor vijfentwintig jaar in muzikaal opzicht hoger gestaan zouden hebben dan de dikwijls fenomenale musici die de thans bekende kwartetten vormen. Maar omdat het publiek van toen anders tegenover de kunst stond dan tegenwoordig. Onze lesgevende voorgangers hebben de tegenwoordige generatie van muziekminnaars slecht opgevoed. En hoe doen wijzelf het? | |
[pagina 591]
| |
Ik heb sombere aanplakbiljetten gezien, waarschuwingen behelzend tegen het beroep van musicus;Ga naar voetnoot101 ik mocht briefkaarten ontvangen waarop mij verweten werd dat ik eraan durfde meedoen in deze tijden jongelieden op te leiden tot toonkunstenaars. En ik kan de mentaliteit welke eruit spreekt volkomen begrijpen. Maar ik kan het niet billijken dat men de verschijnselen louter negatief waardeert. Men behoorde een systematische campagne te voeren, niet tegen het concertbedrijf, maar voor de muzikale ontwikkeling. Ik geloof niet dat dichters en schilders er onder de huidige economische omstandigheden zoveel beter aan toe zijn dan musici. Toch zullen de aanplakbiljetten met ‘Ouders Laat Uw Zoon Geen Dichter Worden!’ nog wel wat op zich laten wachten. De verklaring hiervan is, dunkt mij, het volgende: ons vak was de laatste jaren bijna een regulier ambacht geworden. Het was, commercieel gesproken, niet eens zo dwaas meer om, toegerust met een paar goede oren (en hoeveel jonge, ietwat begaafde mensen konden hun luistervermogens onder uitstekende leiding niet tot een ‘goed gehoor’ ontwikkelen?) het vak muziek te kiezen. Zelfs middelmatige musici konden in de eerste jaren na de oorlog nog wel op engagementen rekenen. Tot de tijden begonnen te kenteren. Thans is daar nog slechts plaats voor de best bewapenden en de waarschuwing ‘wordt geen muzikant’ komt op haar tijd. Mits zij in de wind geslagen worde door de waarlijk talentvollen.
Met het bovenstaande maak ik geen propaganda voor het artikel ‘Laienmusik’ dat in Duitsland in de mode is geraakt, de laatste jaren.Ga naar voetnoot102 Daar dreigt namelijk het gevaar dat men van de tamelijk heterogene begrippen jeugdbeweging, ethiek, kunst, lichaamscultuur en politiek een vreemdsoortig amalgaam zou gaan maken, een mengsel waarin de muziek haar oude rol van ancilla reipublicae wellicht evengoed zou vervullen als zij dat in de eerste jaren van de Franse revolutie gedaan heeft. Veel is ons van die Odes sur le 18 fructidor,Ga naar voetnoot103 Hymnes à la République,Ga naar voetnoot104 Chants du banquet républicainGa naar voetnoot105 niet overgebleven. Het is nuttig te bedenken dat in diezelfde vehemente jaren elders een zekere componist Beethoven zijn meesterwerken schreef, die voor het nageslacht een helderder spiegel van die tijd zouden blijken dan de toentertijd actuele | |
[pagina 592]
| |
composities van Gossec, Dalayrac, Lesueur of Berton.Ga naar voetnoot106 De muziek, de toonkunst heeft geen schade geleden door het populariseringsproces dat men haar in Frankrijk gedurende een aantal jaren deed ondergaan. De muziek, die steeds zich vernieuwt, leefde toen reeds elders. Niet anders gaat het op dit ogenblik. De nieuwe geest in de toonkunst manifesteert zich niet meer in de heiligdommen die voor totaal andere praktijken waren opgericht. De muziek leeft nog slechts in de, voorlopig hermetisch gesloten, kringen der ingewijden en, het moet gezegd worden: die geïnitieerden zijn veelal niet-beroepsmusici. Ook dit verschijnsel is niet nieuw: niet anders ging het omstreeks 1600 te Florence.
Hiermee is aangegeven in welke richting de bakens verzet behoren te worden. Wellicht zullen radio en grammofoon, eenmaal geperfectioneerd, het concertbedrijf volledig uitschakelen. Voor degenen die de begrippen concertbedrijf en muziekleven niet weten te scheiden, betekent dit vooruitzicht vrijwel een staatsbankroet. Maar zij die zich bewust hebben gemaakt dat het concert nooit meer is geweest dan een toevallige verschijningsvorm van een deel van het muziekleven, zullen de aldus geschapen toestanden met meer rust onder de ogen kunnen zien. Het concerteren, in de tegenwoordige zin, kan te gronde gaan; het musiceren nimmer. Want altijd zal de menselijke geest de behoefte tot creatie vertonen en de kunstzinnige mens, die, dunkt mij, nimmer zal uitsterven, zal altijd zijn eigen klanken willen horen, zijn eigen kleuren willen zien. De jeugd op te voeden tot zelfwerkzaamheid, ook op toonkunstig gebied - dit lijkt mij de grote opgave voor onze generatie. Het is wellicht moeilijker dan het vormen van derdehands Liszt- of Paganini-kopieën, maar zij die na ons komen, zullen er beter door gebaat zijn. |
|