Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd(Antwoord van Pijper)
| |
[pagina 584]
| |
mogen hun dienst volgens alle regelen van het vak blijven uitoefenen. Mits ons in genoemde cafés en door bedoelde kelners ook iets anders, kostelijkers, geserveerd wordt dan aldoor maar het versneden bocht uit de allerslechtste jaargangen van Chateau ‘en Espagne’. ‘De krant’, zoals Arntzenius die ziet, kan zich inderdaad tevreden stellen met de simpelste berichtgeving, en de facultatieve heldenverering welke in uitzicht wordt gesteld, is dan niet meer dan een toegift op het handelsartikel publiciteitsruimte. De grote magazijnen geven van tijd tot tijd ook luchtballonnetjes cadeau bij aankopen boven de gulden; dat is in feite precies hetzelfde. Volgens Arntzenius is de krant eerder ingesteld op het publiek dan op de kunstenaars: the Customer is King. Maar deze zelfde ongekroonde Koning Publiek moet van zijn door hemzelf bezoldigde ministers, de journalisten, het regeren leren. Het publiek aanvaardt de leiding van verstandige en bevoegde raadgevers gaarne. Een kunstredactie die het niveau van de rubriek steeds maar verlaagt, dient zijn publiek niet waarlijk. Men behoort zijn beschouwingen niet af te stemmen op de diapason van het primitiefste en onkunstzinnigste deel van zijn abonnees. Tegenover Arntzenius' uitspraken: ‘Pijper overschat ons, critici’ en ‘De fout schuilt mijns inziens in zijn overdrijving en generalisering’, moet ik het volgende stellen: Blijkbaar onderschat Arntzenius de verderfelijke invloeden, uitgaande van de Bartók-Jackie Coogan-cocktails, die tegenwoordig als kunstrubriek fungeren. Die invloed wordt geenszins tenietgedaan door het (op zichzelf verheugende) feit dat het publiek boterhammen verpakt in de recensies. Dat dit zo is, lijkt zelfs eervol: hetzelfde geschiedde, zegt men, eertijds ook met de manuscripten van Schuberts liederen, en het beschreven muziekpapier van de onsterfelijke Haydn werd door diens huisvrouw tot papillotjes verwerkt, verhalen de domestiek aangelegde biografen. ‘De herinnering aan ons woord verdwijnt gemeenlijk op het ogenblik dat de boterham is uitgepakt.’ Aangenomen. Maar morgen, en overmorgen, en de volgende week ligt ons woord weer op de voordeurmat en doet zijn heilloos werk vóór de courant tot pakpapier gepromoveerd wordt. Gutta cavat lapidem, non vi, sed saepe cadendo.Ga naar voetnoot94 ‘De krant wekt de belangstelling voor de kunst en daarmee is haar taak volbracht.’ Neen. De krant van tegenwoordig wekt geen belangstelling meer. Zij wekt en bevredigt nieuwsgierigheid, een averechtse belangstelling, Arntzenius! De fouten schuilen dus niet in mijn overschatting van de invloed der huidige dagbladkritiek, noch in overdrijving of generalisering van mijn kant, maar in het betreurenswaardige feit dat Arntzenius het gewicht van het journalistieke gedrukte woord onderschat, en in de tragikomische omstandigheid dat hij mijn stellingen en conclusies meet met maten die uitsluitend konden gelden voor de door mij bestreden courantenkritiek in haar tegenwoordige gestalte. | |
[pagina 585]
| |
Van zijn actueel journalistieke standpunt uit heeft hij volkomen gelijk, wanneer hij mij onder het oog brengt dat mijn oordeel ‘zo dikwijls over dingen heen springt, over primitieve begrippen, die (ik) niet steeds weer noemen kan, maar die de massa desalniettemin nog leren moet.’ Dat zijn krant dag in dag uit faalt in het bijbrengen van die primitiefste begrippen, is het onuitgesproken ernstige verwijt dat de criticus Arntzenius uit Het Papieren Gevaar had mogen destilleren. Mijn opstellen zijn inderdaad niet bestemd voor geestelijk en muzikaal onmondigen. Maar dat zouden ook zijn courantenkritieken niet behoeven te zijn. Zodra men over de muziek, over de meest abstracte aller kunsten, gaat schrijven, mag men een zeker, bescheiden minimum aan denkvermogen en interesse bij zijn lezers vooronderstellen. De bewering dat mijn opstellen wél en de courantenkritieken niet nagepraat zouden worden, althans niet door ernstige lieden, lijkt mij tamelijk aanvechtbaar. Ik persoonlijk hoor vaker publieke opinies die op kritieken van Arntzenius geïnspireerd konden zijn dan overwegingen ontstaan uit de lectuur van De Quintencirkel of De Stemvork. Te onderzoeken zou dus eventueel zijn of de jongeheer die op een lezing voor studenten van een janboel bij de muziekpers gesproken heeft, tot deze inzichten was gekomen door een uiterst willekeurige interpretatie van mijn opstellen, dan wel door een even subjectieve interpretatie van een aantal door hem verzamelde specimina uit de kunstrubriek der tegenwoordige couranten. Dan zou tevens kunnen blijken of en in hoeverre hij mijn stukken niet, en de recensies wel begrepen had. Of omgekeerd. De concertpraktijk is ziek, daarover zijn wij het eens. Maar juist hierom noem ik Arntzenius' placide optimisme: onverantwoordelijk. Het door en door kranke organisme van een stedelijk, een landelijk concertleven is niet zó onsamengesteld, dat men het met het eenheidsrecept Belangstelling-Wekken en Helden-Laten-Vereren zou kunnen cureren. Zachte heelmeesters maken stinkende wonden. |
|