Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdOpeningsrede
| |
[pagina 561]
| |
‘Modern’ waren in 1927 korte rokken, modern zijn in 1930 sleepjaponnen. Voor honderd jaren waren krulletters modern, vandaag is het blokschrift dat. Eens zal de moderne vliegmachine even ouderwets zijn als de trekschuit dat vandaag is. Geef u rekenschap van het feit dat allerlei dwaze rariteiten als glazen stolpen met stenen kunstbloemen eronder, staande lampen met speeldoosjes in de voet, als wespentailles, vadermoorders, meterlange Goudse pijpen, ja zelfs staartpruiken, in hun tijd ‘modern’ waren! Soms stimuleert de mode de vooruitgang! In dat geval zijn wij pro-modern. Soms remt de mode de vooruitgang. In dat geval zijn wij radicaal-reactionair! In 1915 waren wij, met Schönberg en Stravinsky, ‘modern’, vandaag zijn wij in modezin reactionair. Wij kanten ons tegen alle modeleuzen van na de oorlog: neoclassicisme, jazz, neue Sachlichkeit, et cetera. Waarin nu ons inziens de vooruitgang op muzikaal gebied bestaat? Het antwoord op deze vraag is niet moeilijk te geven. ‘Vooruitgang’ manifesteert zich in een vermeerdering van de psychische en technische vermogens. Vermeerdering vooral van de laatstgenoemde. Niemand zal kunnen volhouden dat men even ‘goede’, dat wil zeggen even doeltreffende kunstwerken zal kunnen schrijven als de klassieke meesters, wanneer onze technische vermogens geringer zouden zijn dan die van Bach of Mozart. En wanneer wij in geestelijk opzicht de minderen zouden blijken van de historische figuren wier werken nog heden ten dage vermogen ons te boeien, dan zouden ook onze werken geen aanspraak kunnen maken op enige waarde voor de toekomst. Bepalen wij ons tot de vermeerdering van Technische Vermogens. Ik acht de nieuwe muziek rijker aan uitdrukkingsmiddelen dan de muziek welke aan de onze voorafging. De nieuwere werken worden voor ‘onbegrijpelijk’ gehouden. Mijn antwoord daarop is altijd dat niet-musici niet primair de ambitie behoeven te hebben een werk te ‘begrijpen’, doch wel: een nieuw werk ‘aan te voelen’. Begrip immers kan pas komen na kennisneming van alle technische kenmerken en dat is een proces dat tijd vordert. Wij vragen tijd van ons publiek, tijd en bereidheid tot luisteren. Automatisch volgt daaruit naderhand het begrip. Het ‘ongewone’ van de nieuwe composities ontstaat uit de omstandigheid dat de nieuwe componisten zich bij hun werk bewust bleven van een zeer oude waarheid: van het primaat der melodiek. De melodiek is autonoom, niet afhankelijk van harmonische stelsels. De melodiek van de best bekende muziek, de muziek der romantische periode, wordt veelal bepaald door harmonische vooropstellingen. Dat geval doet zich bij de nieuwere muziek niet meer in die mate voor. En daaruit resulteert de ‘onbegrijpelijkheid’ van veel nieuwe muziek. Harmonische formules immers prenten zich gemakkelijker in het gehoor dan de veel rijkere curven ener zelfstandige melodiek. Uit de erkenning van het primaat der melodiek resulteert ook de nieuwe opbloei van het contrapunt. Het contrapunt is de kunst meerdere melodieën in verband van gelijktijdigheid te brengen. In deze kunst zijn de Nederlanders onovertroffen meesters geweest, in de Middeleeuwen. De muzikale renaissance van 1930 zal zich, geloof ik, | |
[pagina 562]
| |
manifesteren in een hernieuwde bloei van de polyfonie. En ik verwacht tevens dat deze muzikale renaissance hier zal beginnen. Ik verbeeld mij wel aan deze vernieuwing een werkzaam aandeel te kunnen nemen. En daarom verheugt het mij dat ik heden voor u sta als directeur van deze nieuwe instelling voor Hoger Muziekonderwijs. Met het voorafgaande heb ik u, om met Multatuli te spreken, een tekst opgegeven. Het preken zij voor vanavond overgelaten aan hen die na ons komen. Ik heb, in overleg met het bestuur, de predicaties opgedragen aan drie mijner oudste leerlingen. Onbekend zijn Van Lier, mr. Landré en Ketting niet geheel en al meer: de couranten hebben al zoiets geschreven van Rekruten die hun maarschalksstaf in de ransel zouden hebben. Of dat nu juist maarschalksstaven zijn, waag ik op het ogenblik niet te beoordelen. Wat ik wél zeker weet, is dat zij in hun ransel hebben de distinctieven voor muzikant eerste klasse. Wellicht zijn dat voor componisten nog eervoller onderscheidingen dan maarschalksstaven... Ik stel het op prijs de bedoeling welke ik met het optreden van deze jonge componisten heb gehad, nog iets nader toe te lichten. Ik wenste namelijk in mijn functie van directeur van het Conservatorium hier niet te debuteren als componist, doch als mentor. Het werk dat gedaan moet worden om Nederland in muzikaal opzicht aan de spits te brengen, is te zwaar voor één man. Wij hebben daartoe een leger van ervaren en goedgeschoolde krachten nodig - en ieder van die krachten moet een specialiteit zijn op zijn gebied, al naar zijn aard. Geen twee mensen zijn gelijk - zo is ook de muziek van twee, zelfs gelijkgeschoolde, musici nimmer gelijkluidend. Dit u te laten horen, met uw eigen oren, was de bedoeling die bij mij voorzat, toen ik het programma ontwierp van de stukken die straks uitgevoerd zullen worden.Ga naar voetnoot69 Ik durf niet te hopen dat gij allen, voor zover gij de muziek van Van Lier, Landré en Ketting voor de eerste maal hoort, volkomen doordrongen zult geraken van de schoonheid der klanken en de doeltreffendheid van de gebruikte kunstmiddelen. Een nieuw kunstwerk heeft tijd nodig, om ge-kend, ver-kend, her-kend en ten slotte be-kend te worden. Voor een stuk bekend genoemd mag worden, zijn er meerdere audities nodig. Het spreekwoord dat zegt ‘onbekend maakt onbemind’ behelst veel waars. Om te kunnen beminnen, moet men eerst leren kennen! Ik vlei mij echter met de hoop dat deze muziek u niet onberoerd zal laten, dat uw gevoel u zal zeggen dat in deze klanken iets geschiedt dat niet op andere wijze tot uiting had kunnen komen. Over deze omstandigheid had ik onlangs een interessant gesprek met de voorzitter van onze Conservatorium-commissie, met mr. Van Walsem. Wat hij zei, komt ongeveer hierop neer: er zijn ten opzichte van de nieuwe muziek drie categorieën van luisteraars. De eerste categorie, de klassiek-georiënteerden, voelt een huivering van afkeer bij het luisteren naar deze klanken. De tweede categorie ondergaat de prikkeling van het ‘vreemde’; de derde categorie wordt getroffen door een siddering van ontroering... | |
[pagina 563]
| |
Dat een relatief groot percentage van de hier aanwezigen tot de derde categorie moge behoren, is mijn vurige wens. Want: slechts met uw aller hulp - hulp in de vorm van geloof en daadwerkelijke belangstelling, zullen wij ons doel kunnen bereiken. Ons doel. Is het nog nodig dat uitvoerig toe te lichten? Wij zouden lange uiteenzettingen kunnen geven over de mogelijkheden en de wenselijkheden van een eigen Nederlandse muziek. Maar liever gebruik ik een dichterwoord, een woord dat algemeen bekend is en allerwegen verstaan wordt: Wij willen Holland hoog opstoten in de vaart der volkeren!Ga naar voetnoot70 Wij zullen dit hoge doel niet bereiken als wij het nageslacht slechts de herinnering overlaten aan uitmuntende reproducenten, aan voortreffelijke pedagogen. Wij zullen een erfenis moeten nalaten, bestaande uit vele portefeuilles vol zo voortreffelijk mogelijke composities. Slechts het gebouw der autonome Nederlandse scheppingen kan overblijven. Slechts onze positieve creaties kunnen aanspraak maken op de belangstelling der beschaafde wereld. Herscheppingen, hoe superieur ook, vergaan met de dood van hun meester. Het document, het muziekboek, blijft over. Lang is ons voorgepraat dat Holland, in muziekscheppend opzicht, impotent zou zijn. Groter en heillozer dwaling is niet denkbaar. Muziek is niet het privilege van sommige naties: muziek is het onvervreemdbaar bezit van iedereen, van elke natie, van elk volk. Wat wij missen, is het geloof aan onze muzikale eigenwaarde. Wij hebben zo lang in slavernij geleefd, in ‘musikalischer Hörigkeit’, dat het besef van ons eigen muziekvermogen teloorging. Met alle hachelijke gevolgen van dien. Maar thans zijn de tijden rijp voor een vernieuwing. Het zal de altijd durende verdienste blijven van de afdeling Rotterdam dat zij de tekenen der tijden heeft verstaan en begonnen is hier aan de Maas de fundamenten te leggen voor het grote bolwerk dat wij, met uw aller hulp, willen optrekken. Ik ben verheugd over wat reeds bereikt werd en verlangend aan het werk te gaan. Doch vóór wij de werktuigen ter hand nemen, past het enkele woorden van dank en opwekking te spreken. Ik dank het bestuur der afdeling en speciaal de Conservatorium-commissie voor haar initiatief en voor de brede wijze waarop zij deze grote zaak heeft opgezet. Als jongste directeur van het jongste instituut voor hogere vakopleiding dank ik mijn collega's, dr. Wagenaar en Sem Dresden, de directeuren van de conservatoria te Amsterdam en te 's-Gravenhage, voor hun aanwezigheid. Tot dr. Johan Wagenaar wens ik nog een bijzonder woord van dank te spreken, omdat hij het is geweest die, als mijn oud-leraar, de fundamenten heeft gelegd voor mijn eigen ontwikkelingsgang. Tot Sem Dresden wil ik een woord van dank spreken voor de jaren van vruchtbare samenwerking aan het Amsterdamse Conservatorium. | |
[pagina 564]
| |
Dank ben ik ook verschuldigd aan Wouter Hutschenruyter, hier aanwezig, voor het feit dat hij als dirigent van het Utrechtse orkest reeds meer dan vijftien jaar geleden het werk van de onbekende componist Pijper heeft uitgevoerd en daardoor als eerste mijn naam in de openbaarheid heeft gebracht.Ga naar voetnoot71 Ik dank mijn collega FeltzerGa naar voetnoot72 voor zijn in dezen betoond initiatief en voor de vlotte wijze waarop hij de inleidende besprekingen heeft gevoerd. Dit biedt een waarborg voor een uitstekende samenwerking tussen beide zusterinstellingen. Door de blijde gebeurtenis van 6 september 1930, de geboorte van het Toonkunst-Conservatorium, heeft de oudere zuster, de Toonkunst-Muziekschool, zich van haar tot dusverre ingenomen eerste plaats in het Huis der Rotterdamse Muziekpedagogie laten dringen. Ik ben er echter van overtuigd dat in dit huis plaats is voor ons beide en dat uit de samenwerking resultaten kunnen ontstaan die op geen andere wijze bereikt zouden kunnen worden. Ik ben ervan overtuigd dat alle factoren voor een ideale samenwerking hier aanwezig zijn. Rest mij ten slotte nog een woord tot de dames en heren leraren aan de Muziekschool. Uw taak is van het grootste gewicht, onverschillig of gij die aan het Conservatorium zelf verricht, dan wel in de voorbereidende klassen van de Muziekschool. Het is onze taak onszelf weg te cijferen - ten behoeve van de leerlingen, maar vooral ten behoeve van de muziek. Een oude Duitse zegswijze spreekt van ‘Gute Leute, aber schlechte Musikanten.’Ga naar voetnoot73 Het zij ons voornemen de jongelieden op te voeden tot ‘Gute Musikanten, also perfekte Leute.’ Want een ander Duits woord verzekert ons immers dat ‘Böse Leute haben keine Lieder!’Ga naar voetnoot74 Mijn laatste woord zij gericht tot de leerlingen die hun opleiding zullen gaan ontvangen aan ons Conservatorium. Het laatste woord is voor u - maar in hoogste instantie is ook het laatste woord aan u. Want van u, van uw ijver, toewijding en vooral van uw geloof, hangt alles af. Blunders, onbekooktheden zullen wij u kunnen vergeven, gemakkelijk zelfs. Gebrek aan toewijding, gemakzucht niet. Nu weet ik dat de Rotterdamse polsslag sneller is dan in veel andere plaatsen in ons land - dat men spoedig tot enthousiasme geneigd is en dat men anderzijds in de grote koopstad Rotterdam geleerd heeft efficiënt te denken. Dit is voor mij aanleiding een gunstige prognose te stellen. Samen zullen wij hier werken aan het grote gebouw van een eigen en krachtig muziekleven. Op mij kunt gij rekenen - kan ik ook op u rekenen? |
|