Muziek in Amsterdam - Dopper-feest
april 1930 (De Muziek)
Ter gelegenheid van Doppers zestigste verjaardag kwamen tot uitvoering: zijn Zesde en Zevende symfonie, het Violoncelconcert, de Ciaconna, abusievelijk gotica genoemd, een paar koortjes en de scènemuziek bij Vondels Lucifer. Met uitzondering van laatstgenoemd werk, dat door leden van het Concertgebouw onder leiding van L.M.G. Arntzenius bij een vertoning door Saalborn werd uitgevoerd, speelde het gehele festival zich af op het podium van het Concertgebouw.
De koorwerken en de scènemuziek gingen in eerste uitvoering (de reproductie van de Lucifer-partituur werd met recht genoemd). Maar men zou niet mogen zeggen dat Dopper met en in deze werken bepaalde blijken van een evolutie heeft gegeven. Wat hij ten tijde van de Amsterdamse symfonie (1912) reeds was, is hij gebleven. Het fonds-Dopper is bijzonder vast; het kent weinig koersschommelingen; men weet wat men eraan heeft.
Door analyse van zijn werken zou men al spoedig tot het inzicht komen dat men Doppers persoonlijke accenten vooral in de verticale doorsneden kan herkennen. Doppers muzikale ‘horizontalen’, de melodieën, zijn immers herhaaldelijk bekende cantus firmi; en waar hij een oorspronkelijk gegeven bewerkt (de Ciaconna), vertoont zijn inventie sterke beïnvloeding door zestiende- en zeventiende-eeuwse muzikale gebruiken.
Hierop berust ten dele de dooddoener van Doppers ‘Hollandsheid’. Lapidaire motieven treft men ook elders aan; ook Bruckner, Benoit en Hauer (bien étonnés de se trouver ensemble) hielden en houden van hoekige, kortgehouden thema's. Neen - een thematiek wordt niet ‘Hollands’ omdat de tournure doet denken aan Valerius' Gedenck-clanck. Hoeveel autochtone gegevens zijn daar bovendien bij?
Trouwens, wordt de ‘nationale’ betekenis van een gegeven niet schromelijk overschat? Voormolens Valerius-citaten klinken volkomen Parijs'; Bachs italianismen werden onder zijn handen volledig verduitst; Debussy's aanvankelijke germanismen (Suite bergamasque) konden nergens anders dan in Frankrijk ontstaan zijn.
Cornelis Dopper is Nederlands in zijn werkwijze, meer dan in zijn vondsten. Dit is een ander Nederlanderschap dan dat van Johan Wagenaar, bijvoorbeeld. Wagenaars compositietechniek is ‘Europeser’ dan die van Dopper, maar zijn meest persoonlijke werken, vooral die op teksten van De Schoolmeester, klinken nationaler dan Doppers Amsterdamsche symfonie. Wellicht is dat ook aan het vocale element te danken.