Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdDe klompen van dr. Rudolf MengelbergHet feit dat de Nederlandse componist Cornelis Dopper op 7 februari laatstleden zijn zestigste verjaardag gevierd heeft, was voor de kunstredactie van De Telegraaf aanleiding om op zondag 23 februari een Dopper-pagina te laten verschijnen. Wij kunnen dit gebaar slechts toejuichen: gelegenheden om de Nederlandse scheppende toonkunst publiekelijk te eren in de gedaante van haar levende vertegenwoordigers zijn voorlopig nog schaars. Op het redactionele deel van deze Dopper-pagina valt niets aan te merken. Schroom ten opzichte van het raadsel der muzikale creatie eert de criticus. De zesde kolom echter werd ten dele ingenomen door ‘woorden van waardering’, van dr. Willem Mengelberg, Pierre Monteux en dr. Rudolf Mengelberg. En naar aanleiding van zevenentwintig regels, midden in deze zesde kolom, had daar eigenlijk een kreet van verontwaardiging door het ganse land moeten opgaan. Ik heb geen kreet vernomen - wél een luid gemor, wél een minachtend gesnuif. Maar door morren en snuiven wordt het volksgeweten niet wakker geschud. En thans moet ons nationale bewustzijn eindelijk ontwaken: het geldt onze toekomst en onze zelfstandigheid. De ‘woorden van waardering’ bestaan primo uit: een stukje van dr. Willem Mengelberg, die terecht constateert dat ‘het voor het Concertgebouw van historische betekenis zal blijken te zijn dat Cornelis Dopper aan deze instelling verbonden is geweest’, enzovoort. Secundo: een hartelijk woord van Pierre Monteux, die van zijn vriendschap voor ‘de grote en toch zo bescheiden musicus, de veelzijdige en fijne geest’ gewag maakt. En, tertio, een beschouwing van dr. Rudolf Mengelberg, welke als volgt luidt: De vader der nationale Russische toonkunst uit de eerste helft der negentiende eeuw, Michael Glinka, werd door zijn landslieden veel gekritiseerd. Men noemde zijn muziek | |
[pagina 533]
| |
‘koetsiersmuziek’. De bevallige Italiaanse opera beheerste geheel de smaak der Russische muziekliefhebbers en het sterke en kernachtige van Glinka's nieuw geluid vond eerst weinig begrip. ‘Klompenmuziek’ heeft men in Nederland wel eens Doppers muziek genoemd. En men doelde hier, waar de Franse stijl de smaak sterk beïnvloedde, op hetzelfde als indertijd de Russen bij Glinka. Het is het nationale element, dat zich eerst in primitieve, minder verfijnde vorm uit, en soms doet denken aan het gewone, alledaagse, wat voor de Russen de koetsiers, voor de Hollanders de klompen zijn. Maar door de koetsieratmosfeer heen groeide de grote Russische toonkunst. En er zal nooit een Hollandse toonkunst zijn die niet in de klompen staat, al reikt haar kruin tot in de hemel. En als er later ooit van een grote Nederlandse muziek zal kunnen worden gewaagd, dan zal deze uit de folklore, uit de primitieve volkskunst haar krachten hebben getrokken en dan zal ongetwijfeld Cornelis Dopper als een van haar baanbrekers worden geroemd. Afgezien van een paar musicologische charivaria, welke men in dit stukje aantreft, onthult de schrijver enige persoonlijke standpunten waartegen de Nederlandse musici zo positief mogelijk stelling behoren te nemen. Dat de artistieke leider van het Amsterdamse Concertgebouw niet in de Nederlandse muziek gelooft, gaat niet alleen hemzelf aan. Rudolf Mengelberg mag er als particulier persoon mijnentwege over denken gelijk hij wil. Maar zijn geschiktheid voor het ambt dat hij bekleedt, staat of valt met zijn geloof of ongeloof. Een directeur die de zaak, welke hij geacht wordt te beheren, tegenwerkt in plaats van haar te bevorderen, behoort te beseffen dat zijn plaats elders is. Ik meen dat het Concertgebouw een Nederlandse instelling is, werkende met Nederlands geld en ten bate van Nederlandse muziekbehoeften en -verlangens. Hieruit volgt: dat men het feit dat Rudolf Mengelberg van zijn ongeloof in de Nederlandse muziek bij herhaling getuigenis heeft afgelegd, niet tolerabel moet noemen. Wat de zaak in dit speciale geval zo onverkwikkelijk maakt, is de omstandigheid dat hem de plaatsruimte door de kunstredactie van De Telegraaf was aangeboden, ten behoeve van enkele woorden van waardering aan het adres van Cornelis Dopper, dirigent van het door Rudolf Mengelberg artistiek geleide Concertgebouw en zijn oud-leermeester in compositie, theorie en instrumentatie. Meent Rudolf Mengelberg dat hij met dit stukje gevolg gaf aan het verzoek van De Telegraaf? Noemt hij dit een zestigjarige huldigen, het levenswerk van zijn oud-leermeester eren? Hij heeft zich veroorloofd de uitdrukking ‘koetsieratmosfeer’ te gebruiken en de ‘Hollandse’ toonkunst ‘in de klompen’ te laten staan. Ik zou willen weten hoe Rudolf Mengelberg zich zou gevoelen, als hij op zijn zestigste verjaardag met soortgelijke termen werd ‘gehuldigd’, gesteld dat hij dan aan zijn Achtste symfonie toe was... Cornelis Dopper is waarlijk te goed, te zeer een componist, te zeer een Nederlander, om op deze wijze te worden gekleineerd. Wij weigeren de Nederlandse toonkunst door deze artistieke leider verder te laten beschimpen en ontkrachten. | |
[pagina 534]
| |
Het schijnbare optimisme van Mengelbergs slotzin is volstrekt misplaatst. Die slotzin moest luiden: En als er later ooit van een hopeloos verminkte Nederlandse muziek zal moeten worden gewaagd, dan zal deze haar rampspoed aan de anti-Nederlandse gezindheid en de verderfelijke muziekpolitiek van 1920-1930 mogen wijten en dan zal ongetwijfeld Rudolf Mengelberg als een van haar ijverigste tegenstanders worden geroemd. |
|