Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdDe handelswaarde der nieuwe Nederlandse muziek
| |
[pagina 529]
| |
Heren organisatoren, van tweeën een: ófwel gij acht de Nederlandse kunst zo zwak dat zij uw en onze liefdadigheid behoeft, terwijl haar waardigheid daarbij verdwijnt, ófwel gij doet het normale vrijkaartenconcert - dat reeds op zichzelf uit den boze is, maar dat toch altijd nog een kwartje kost - oneerlijke concurrentie aan. Rutters had een volle kolom Handelsblad nodig om lucht te geven aan zijn afkeuring. Zijn conclusie luidde: Het contact tussen scheppend kunstenaar en hoorder is totaal zoek, kapot [...] Wij mogen nog zo de mond vol hebben van cultureels - in de kunst is zeer veel kunstmatigs, omdat zij niet wortelt in een krachtige, gezonde bodem, waaruit zij haar voedingssappen kan trekken.Ga naar voetnoot44 De Maasbode, in een goedgeschreven en geserreerd artikeltje, constateerde: Zo is dan het voorbeeld gesteld, waarover wij eigenlijk beschaamd behoorden te zijn, dat een uitvoering van nieuwe Nederlandse muziek door kunstenaars van naam in Nederland niet alleen niet rendabel werd geacht, maar dat men om enige belangstelling te trekken, het concert gratis toegankelijk moest stellen... | |
[pagina 530]
| |
En dan worden de mensen nog kwaad, wanneer Pijper schrijft over de antimuzikaliteit van de Hollander!Ga naar voetnoot45 Theo van der Bijl van De Tijd meende, ietwat al te populair, dat alleen ‘de vestiaire en de koffiekamer er een goede aan hadden’Ga naar voetnoot47... en Het Volk (Sanders) had eveneens ernstige bezwaren: Ik zie niet in waarom men, zolang de kunstbeoefening op een materiële leest geschoeid is - en dat zal in deze maatschappelijke verhoudingen het geval blijven - van de concertbezoekers niet een offer, hoe gering ook, zal vergen.Ga naar voetnoot48 Een paar dagen later is er nog een supplementaire discussie tussen Rutters en de beide concertgevers in het Handelsblad verschenen: de uitvoerders deelden mee, dat huns inziens bij propaganda het kwantum een essentiële rol speelt; de criticus noemde hun methode bij herhaling een ‘tactische, psychologische en praktische fout’ en signaleerde een zijns inziens al te grote naïviteit.Ga naar voetnoot49 En hiermee lag de zaak dan weer stil. Ik meen dat het op de weg van ons tijdschrift ligt de diverse opinies een ogenblik onder de loep te nemen: de debaters zijn het namelijk veel volkomener eens dan zij misschien zelf wel weten. Het is mij bekend dat sommige Amsterdamse critici van zins zijn geweest dit hele concert te boycotten, uit verontwaardiging over het feit dat hier het concertbedrijf tot publieke liefdadigheid afgezakt scheen te zijn. Ik neem er met instemming nota van dat onze kritische collega's nog bijtijds tot het inzicht zijn gekomen dat slechts de muzikale (c.q. artistieke) waarde van een concert onder hun jurisdictie valt. Dat zogenaamde weldadigheidsconcerten niet gekritiseerd plegen te worden, is nog een relikwie uit de dagen dat op gezegde liefdadigheidsondernemingen de relatie tussen de artistieke prestaties en het goede doel vreemde proporties vertoonde. Wanneer de heren Hijman en Van Wezel vijf cent entree gevraagd hadden en die opbrengst naderhand onder de zeven auteurs hadden verdeeld, dán was | |
[pagina 531]
| |
het een weldadigheidsconcert geweest waarover de recensenten het zwijgen hadden kunnen bewaren. Nu was het, om in handelsstijl te blijven, een proefzending. En de voorproevers, de critici, hadden dus alle reden om zich niet te onthouden... Er is nu eens tabula rasa gemaakt. Vast staat dat de handelswaarde der nieuwe Nederlandse muziek gelijk nul is. En dat verheugt mij, als Nederlands componist, boven mate. Er is blijkbaar niet de geringste buitenmuzikale stimulans aanwezig om nieuwe Nederlandse werken te gaan scheppen. En de auteurs die desondanks werken schrijven, kunnen dus geacht worden te gehoorzamen aan een innerlijke imperatief, aan hun scheppingsdrang, kort gezegd. Ik had van mijn kritische collega's bij deze gelegenheid graag eens wat meer specificaties gelezen. Alleen Sanders gaat iets dieper op de werken dezer (voor het grootste deel totaal onbekende) landgenoten in; Arntzenius trekt een in principe juiste scheidingslijn; de Maasbode achtte ‘bij werken van een zo prille natuur principieel alleen een beschrijvende kritiek mogelijk’; Van der Bijl meent dat men ‘zich tevreden moet stellen met een globale indruk’. En Rutters, na een kritiekloze opsomming, vindt het zijn ‘plicht, de ijver, de ernst en het enthousiasme aan te moedigen’. Deed men zijn ‘plicht’ maar. In de grote pers moet ‘componerend jong-Nederland’ van 1 februari 1930 zijn eerste aanmoediging nog krijgen.... Ik kan het concert, dat ik niet bijwoonde, slechts reconstrueren aan de hand van het programma. En dan wil het mij voorkomen dat het geheel ietwat al te heterofoon is uitgevallen, meer dan met de waarde van het begrip Nederlandse muziek overeenkomt. Wat stijlloosheid betreft kon het concert zich dus best meten met elk willekeurig solistenprogramma. Niet dat ik dit een verdienste zou durven noemen... Maar waarom zouden Hijman c.s. het ‘normale vrijkaartenconcert, dat reeds op zichzelf uit den boze is, maar dat toch altijd nog een kwartje kost’ géén ‘concurrentie’ mogen aandoen? Ik ben het volstrekt eens met Arntzenius dat het gratis publiek van nóg iets minder betekenis voor de Nederlandse muziek is dan welk kwartjespubliek ook. En als Nederlands componist onderschrijf ik van harte gaarne de kritische bezwaren uit Telegraaf en Maasbode. Maar als concertbezoeker zou ik zeggen: laat de doden hun doden begraven. Het instituut der vrijkaartenconcerten verkeert reeds in een zo vergevorderde staat van ontbinding dat ons lang de lust vergaan is iets, wat dan ook, van deze erfenis te aanvaarden. In De Muziek van november 1927 heb ik, in een artikel, getiteld ‘Muziekleven en concertpraktijk’,Ga naar voetnoot50 getracht het onderscheid aan te geven tussen het zich ontwikkelende Nederlandse muziekleven en de tot een ruïne vervallen concertpraktijk. Ik zou hetzelfde stuk hier weer ongewijzigd kunnen laten afdrukken: Hollands molens malen toch wel bijzonder langzaam. Van het bestaande concertbedrijf (à raison van een kwartje, of helemaal gratis, of met een bon voor een vrijplaats bij Tuschinsky voor elke tiende bezoeker/-ster - zij zullen er nog toe komen!) is voor de ontwikkeling der toonkunst volstrekt niets meer te verwachten. Wij nemen gaarne van Hijmans en Van Wezels tevredenheid, die ‘het | |
[pagina 532]
| |
experiment’ ‘probaat’ noemden, acte, maar onderschrijven Rutters bezwaren, die ‘er zeker van is dat deze methode de proef niet zal kunnen doorstaan’, volkomen. Inderdaad: de Nederlander is dáárvoor een te goed zakenman. Natuurlijk gaat hij de kwaliteit van hetgeen hem gratis wordt aangeboden, wantrouwen: voor Menuhin, Sjaljapin en The Revellers, die toch ook ‘muziek’ leveren, moest hij zwaar geld betalen. En dus, van tweeën één: de impresario van Menuhin heeft hem afgezet, indertijd, óf de muziek die Hijman en Van Wezel spelen, is inderdaad het tramdubbeltje bij herhaling niet waard. Hoe wil hij beter weten? Het zal binnenkort tot een muziekproducenten- en -consumententrust moeten komen. Maar op een geheel andere artistieke en economische basis dan tot nu toe gebruikelijk is. |
|