Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdMuziekleven in Nederland
| |
[pagina 489]
| |
kan niet ontkend worden dat verscheidene buitenlandse gastdirigenten op deze betere waardering van grote invloed zijn geweest. Dr. Muck en Pierre Monteux hebben in dit opzicht veel voor de nationale toonkunst gedaan.Ga naar voetnoot286 Nog enkele dagen en het concertseizoen wordt door zijn eerste concerten ingeluid. De vraag dringt zich op: wat heeft de Nederlandse toonkunst van het naderend seizoen te verwachten? Deze vraag mag met te meer klem gesteld worden, daar tot op heden uit niets nog blijkt dat de Nederlandse componist een ruimere plaats op de diverse programma's zal worden ingeruimd. Het zou te betreuren zijn, wanneer het met zoveel moeite verkregen aanzien teloorging. Wij wendden ons tot enkele vooraanstaande persoonlijkheden uit het muziekleven, teneinde hun oordeel te vernemen betreffende bovenvermelde vraag.
Willem Pijper, die met zijn symfonische werken naam heeft gemaakt, voornamelijk door toedoen van Monteux, die deze meest moderne Nederlandse componist bijzonder waardeert, antwoordde op onze vraag: ‘Wat ik van het aanstaande seizoen voor de Nederlandse componist verwacht? Niets. Er werd mij tot op heden geen enkele definitieve uitnodiging gedaan. Sinds 1928 ligt mijn Vierde strijkkwartet op een uitvoering te wachten. Of mijn Kwintet voor blaasinstrumenten dit jaar voor het eerst ten gehore gebracht zal worden, weet ik nog niet. Het is misschien mogelijk. Er bestaat enige belangstelling voor. Het Nederlands muziekleven moedigt de Nederlandse componist niet bijster aan.’ Met een lusteloos gebaar naar de overvulde boekenkast wijzend, vervolgde hij: ‘Daar liggen mijn werken. Zullen zij nog eens uitgevoerd worden? Het is een kostbaar ondernemen omvangrijke werken te componeren. Ik houd ervan dat de orkestmusici uit goed geschreven partijen spelen. Er is vrij veel geld mee gemoeid, de muziek behoorlijk te laten kopiëren. Nog iets: komen de jongeren wel aan de beurt? Nee. De toestanden ten onzent zijn van dien aard dat het niet mogelijk lijkt werken van verschillende mijner leerlingen ten gehore te doen brengen. En zij verdienen het waarlijk.’ - Wanneer Pijper, wiens werken door het Concertgebouworkest meermalen gespeeld worden, zich al heel weinig geestdriftig over de vooruitzichten van ons muziekleven uitlaat, hoe moeten zich dan jongere componisten gevoelen, die nog naam moeten maken?
Het aanstaande seizoen brengt de herdenking van Cornelis Doppers zestigste verjaardag. Door een overzicht te geven van zijn werken zal men de kunstenaar eren. Insider als weinigen, heeft Dopper de moeilijkheden van de programmasamenstelling van heel nabij meegemaakt. ‘Het publiek eist de geijkte repertoirewerken en de wereldvermaarde solisten te horen. Ook in zakelijk opzicht moet een instelling als het Concertgebouw geleid worden. Te veel noviteiten kunnen niet gegeven worden; daartegen verzet zich het publiek. Tevens mag niet uit het oog worden verloren dat er, met | |
[pagina 490]
| |
uitzondering van Pijpers composities, weinig werken van moderne Nederlandse componisten zijn, belangrijk genoeg om te worden uitgevoerd. Wat het komende seizoen de Nederlandse componist zal brengen, hangt van diens talenten en activiteit af, al dient erkend dat de belangstelling van het publiek veel meer naar het x-malen gehoorde, naar het overbekende uitgaat, dan naar nieuwe werken, waarvan het zich instinctmatig afkeert - afgezien van het feit of deze werken wel of niet door een Hollander geschreven werden.’
Dr. Rudolf Mengelberg, artistiek leider van het Concertgebouw, wilde de vraag beantwoorden, zo deze luidde: ‘Wat heeft het aanstaande seizoen van de Nederlandse componist te verwachten?’ Hierop ingaande repliceerde Mengelberg, die als componist te Berlijn, Hamburg, München, Keulen, Amsterdam, Leipzig, New York gespeeld wordt, het volgende: ‘Bij het beoordelen van diens positie dient niet uit het oog verloren dat de moderne componist veel grotere kansen heeft om veelvuldig gespeeld te worden dan zijn kunstbroeder uit een verleden tijd. Het is nu mogelijk - Křenek bewees het met Jonny spielt auf - dat één seizoen in staat is een componist wereldvermaardheid te verschaffen. Hoe anders was dit vroeger niet? Welk een langjarige strijd om erkenning hebben Wagner, Bruckner, Debussy niet gevoerd? De moderne muziek is echter té actueel. Het is de vraag of zij zich daarom op den duur zal kunnen handhaven. Het Concertgebouw heeft de laatste tijd, veel meer dan dit vroeger het geval was, de Nederlandse componist op de programma's geplaatst. Maar met hoeveel beleid moet niet bij het samenstellen van de programma's te werk worden gegaan? Hoe vaak is het niet gebeurd dat, na de eerste uitvoering van moderne werken, brieven binnenkwamen van woedende abonnees, die dreigden hun abonnement te zullen opzeggen wanneer er nog langer moderne werken werden gespeeld? Wij zullen de Nederlandse componist gaarne de volle gelegenheid geven zijn werken te laten horen. Hoe weinig composities zijn echter geschreven met het technisch meesterschap dat een uitvoering veroorlooft? Ten opzichte van de Nederlandse tijdgenoot-componist bestaan geen definitieve plannen. Wij zullen echter onze programma's wijzigen wanneer een Nederlands werk wordt aangeboden waarvan de waarde niet in het experiment steekt, maar dat als volwaardig kan gelden. Pers en publiek dienen met sympathie tegenover zulk een werk te staan. Dan eerst ontstaat voor de ontwikkeling der nationale toonkunst een gunstiger sfeer.’ |
|