Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 481]
| |
Het muziekfeest te Genève (III)
| |
[pagina 482]
| |
Emmy Heil-Frensel Wegeners Dans voor klarinet en orkest is in alle opzichten het tegenovergestelde van Vaughan Williams' opus. Flos campi is zeer lang (twintig minuten lento, andante, moderato et cetera duren!); de Dans is heel bijzonder kort (zes minuten polychroom passagewerk zijn akelig snel voorbij). Het Engelse werk is te eenkleurig, het Nederlandse stuk is te bont; Vaughan Williams doelde muzikaal niet zeer hoog, doch hij bereikte wat hij wilde; Emmy Heil bleef herhaaldelijk beneden haar intenties. De realisatie voor het gekozen orkestapparaat laat hier en daar nog veel te wensen over. Maar daartegenover staat dat de muziek op zichzelf dikwijls bijzonder vlot en fleurig beweegt. Het geheel is wat te schetsmatig en nog te weinig Hollands. Dit is de laatste en minst opvallende tegenstelling met Vaughan Williams: de oudere componist toonde zich eenzijdig insulair, onze jonge landgenote vertoont sterk kosmopolitische tendensen. Hermann Scherchen verzorgde het Duitse deel van de avond. Johannes Müller-Dresdens Pianoconcert is slecht van equilibre, soms interessant van klank. Maar voor een Duits werk wat te oppervlakkig, voor een algemeen Europese compositie te grof. De melodische waarde is uitermate gering. De Derde symfonie van Max Butting werd de sluitsteen van dit muziekfeest. Een solide, terdege doorwerkte compositie. Door en door Germaans van geesteshouding, met kennis van zaken verwezenlijkt, en gedetermineerd, hier en daar, door de tekortkomingen van het gehele genre. Het laatste deel is chaotisch, slecht van verdeling en grof. Maar in het perpetuum-mobile-achtige eerste deel zowel als in het Largo staan bijzonder sterke passages. Een werk dat in zekere zin representatief genoemd kan worden voor het actuele Duitse muziekbesef.
De oogst aan belangrijke noviteiten was rijk, dit jaar. Behalve (natuurlijk!) de Nederlandse werken, die voor de ontwikkeling van de vaderlandse muziek een geheel andere betekenis hebben dan de buitenlandse nouveautés, zijn er zeker acht stukken die wij hier in Amsterdam zo spoedig mogelijk behoren uit te voeren. Te weten: Rhythmes van Frank Martin; het kwartet van Julius Schloss; het pianowerk van Viktor Ullmann (Variaties en fuga op een thema van Schönberg); de Vioolsonate van Erwin Schulhoff; de Missa Glagolskaja van Janáček; het motet van Karl Marx; het Strijktrio van Jemnitz en Flos campi van Vaughan Williams.
Ik kom tot de uitvoeringen. Het Orchestre de la Suisse Romande is niet bijzonder fraai, doch zeer slagvaardig. Wat cultuur betreft kan het natuurlijk niet op een lijn staan met het Concertgebouworkest. Men heeft zich handig door het miljard moeilijkheden heengeslagen. Maar de klankschoonheid legde het daarbij dikwijls af. Van Ansermets leiding kan hetzelfde gezegd worden: vaardig, vlot, doch oppervlakkig. In volgorde van optreden noem ik de solisten wier prestaties boven het normale reikten: Henriëtte Bosmans, die haar Concertino bijzonder virtuoos en fraai van toon gespeeld heeft; Franz Langer (meesterlijke reproductie van Ullmanns bijzonder zware Variaties); Schulhoff (Vioolsonate); Holles Madrigal-Vereinigung (superieure uitvoering van Marx' motet); Franz Osborn (Pianosonate Goldschmidt); Madeleine | |
[pagina 483]
| |
Grey (Haï-Kaï's van Delage) en Hoogstoël, de klarinettist van het Geneefse orkest (Dans van Emmy Heil). Resumerend: een kort maar bijzonder rijk muziekfeest. |
|