Muziek in Amsterdam - Concertgebouw
april 1929 (De Muziek)
Het overzicht van het eerste kwartaal van 1929 is weinig bemoedigend. De goede en zeer goede uitvoeringen in het centrum van muzikaal Nederland waren talrijk; noviteiten van enige betekenis bleven vrijwel achterwege.
Monteux besloot zijn seizoenshelft met een Nederlands nieuw werk: het Concertino voor piano en orkest van Henriëtte Bosmans. Het stuk betekent een aanzienlijke vooruitgang na het door Helmann c.s. ten vorigen jare uitgevoerde strijkkwartet,Ga naar voetnoot271 maar ook afgezien van deze particuliere overwegingen, blijkt het een alert en boeiend specimen van hedendaagse muziek. De componiste, die zich tevens weer als een pianiste van bijzondere betekenis deed kennen (waarom hoort men haar zo zelden?), oogstte er een enthousiast en welverdiend succes mee.
Verdere noviteiten waren: een offertorium van SchubertGa naar voetnoot272 (soliste Elisabeth Schumann), de Pulcinella-suite van Stravinsky, onder aanvoering van Otto Klemperer; een nogal dwaze orkestsuite van Dohnányi,Ga naar voetnoot273 een door Georg Göhler bewerkte suite uit Händels Alcina, met twee valse piccolo's die voor flageolet hadden te spelen, een rapsodie van de componerende cellovirtuoos Gaspar Cassadó,Ga naar voetnoot274 actuele kapelmeestermuziek, en als meest opvallende concessies aan een fictieve actualiteit: het Magnificat van Kaminsky en een soort pianoconcert, genaamd Symphonischer Tanz, van Wilhelm Grosz.
Kaminsky's opus, voor sopraan (Lotte Leonard), gemengd koor, soloviola en orkest was in 1927 een publiek succesje op het muziekfeest der International Society for Contemporary Music te Frankfurt am Main. Serieus luisterende lieden hadden toen overigens de muzikale onbelangrijkheid van het werkje reeds gesignaleerd; hier in Amsterdam behaalde het nauwelijks een succès d'estime. Wat nog boven verdienste was.
Op een ander, doch even laag plan hoort Grosz' piano-met-orkeststuk thuis.Ga naar voetnoot275 Kaminsky preekt op teksten van Händel en dwaalt van de ene zalvende gemeenplaats naar de andere. Grosz ‘converseert’ over jazz, exotisme en ‘symphonik’ en hij doet dat in een beschavingsgemiddelde dat ontstellend veel lager is dan wij in het Concertgebouw gewoon waren aan te treffen.
Het is jammer dat de actualiteit er tegenwoordig zo schraal afkomt, in het Concertgebouw. Kaminsky, Grosz en Cassadó... Het is alsof men de periode 1800-