Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 442]
| |
De Sinfonietta van Leoš JanáčekGa naar voetnoot185
| |
[pagina 443]
| |
Er zijn componisten geweest die niet rustten voor in hun symfonische concepties engelen, mensen en dieren zongen; Janáček was volkomen tevreden, zou men mogen zeggen, wanneer het hem gelukt was een trompet te laten spreken.
De Sinfonietta bestaat uit vijf korte onderdelen. ‘De orkestbezetting verlangt een ongewoon groot aantal blaasinstrumenten: het eerste deel bijvoorbeeld is geschreven voor negen trompetten, twee bastrompetten, twee tenortuba's en pauken. In het verdere verloop van de partituur komen nog drie trompetten voor, voorts vier hoorns, vier bazuinen, één tuba, vier fluiten, twee hobo's (één tevens Engelse hoorn), twee klarinetten, één basklarinet, twee fagotten, harp, slagwerk en strijkorkest.’ Het eerste deel keert op het slot van het vijfde weer, rijker van kleur en thematisch iets ingewikkelder. Het hoofdmotief:wordt direct na de expositie doorgevoerd, afwisselend in twee- en driedelig ritme. I is eigenlijk een eenvoudige a-b-a-formule, waarbij b niet thematisch, doch ritmisch verschilt van a. Ook in het tweede deel vinden wij twee alternerende motiefgroepen. Het eerste thema toont enige verwantschap met Stravinsky's Pétrouchka-stijl. Hiertegenover staat het meno mosso: Echter wordt het dansmotief langduriger ontwikkeld dan de cantabile frase. Het derde deel begint met een melodisch gegeven: dat gedurende veertig maten uitgesponnen wordt. Dan komen weer vlottere bewegingen, die een middendeel schijnen aan te duiden, maar onderbroken worden door een | |
[pagina 444]
| |
citaat (zes maten) van het hoofdmotief. Hierna is de stemming definitief gewijzigd. Meerdere kleine stretta's volgen elkander op, tot het eerste thema (hobo met strijkers en harp) weer op de voorgrond komt. Een reprise van slechts twaalf maten besluit dit onderdeel. Het polkamotief:komt eerst in de trompet - welk instrument in dit hele vierde deel bijna een obligaat speelt. Het wordt in zijn geheel en in fragmenten verwerkt. Nieuwe motieven treden niet op; dit onderdeel heeft de betekenis van een schertsend intermezzo. Sterke familieverwantschap toont het hoofdmotief: van het laatste deel. Ditmaal echter maakt de componist geen gebruik van zijn versnellingstechniek. Het hoofdtempo (allegro) wordt slechts gedurende enkele bladzijden door een più mosso onderbroken; daarna komt (cijfer 9 in de partituur)Ga naar voetnoot189 het hele eerste deel (Allegretto) terug. Met zeven adagiomaten sluit het werk.
Enkele beknopte kanttekeningen mogen hier nog een plaats vinden. Opvallend is de homofone stijl van dit werk. Bijna nergens vindt men contrapunt, in de traditionele zin van het woord. Janáčeks muzikale discours vlot zonder haperen, maar ook zonder momenten van stilte. Hij is aforistischer nog dan Schönberg of Webern: in korte, gesaccadeerdeGa naar voetnoot190 zinnen volgen de opmerkingen elkander op. Hoogst merkwaardig is ook zijn architectuur: op het eerste gezicht duizelt men van de veelheid der tumulten. Maar al heel spoedig blijkt het dat alles volgens een weloverwogen plan gerangschikt staat; al even spoedig merkt men dat in Janáčeks muzikale gemiddelde gecompliceerde constructies als sonatevormen en doorgecomponeerde rondo's volkomen onbruikbaar zouden zijn. Zijn muziek past slechts in de primitievere periodenbouwsels en het wonderlijke is dat dit zo sterk eenvormige materiaal nergens de indruk van monotonie maakt. Bij Mozart denkt men niet aan het harmonische schema tonica-dominant-subdominant, waardoor zijn muziek gedetermineerd wordt; bij Janáček vergeet men, op analoge wijze, de opeenvolging der korte periodetjes. In één opzicht is de Sinfonietta niet ‘nieuwerwets’. Het is een manifestatie van de sterkst denkbare musiceervreugde - een instinct dat na de periode der grote klassieken lang, ál te lang, uit de mode geraakt was... |
|