Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdMuziekbesprekingen
| |
[pagina 410]
| |
nieme wijzen. Een melodisch gegeven is voor een componist precies zoveel als hij eruit weet te halen. Maar het stuit mij, een simpel melodietje in G-groot als staketsel voor allerlei modulatorisch wild gewas, onkruid des geestes, te misbruiken. Die ‘harmonisatie’ is precies even ridicuul als de Netherlands melodies van B. van Dieren. Gewild modern - maar zonder één atoom oprechte ontroering. Wanneer ik de componist Willem F. Breman zou beoordelen naar hetgeen hij - muzikaal - van dit oudemansliedje heeft gemaakt - mijn opinie zou bijzonder weinig waarderend uitvallen: Knoeiwerk. Maar in de andere liederen staan telkens kleine passages die van enige muzikale eigenschappen getuigen: goedklinkende akkoordbrekingen, een logische melodiewelving. In zijn beste momenten doet Willem F. Breman mij soms denken aan G. van Brucken Fock. Pianistisch is Brucken Fock altijd beter, maar de geesteshoudingen tonen verwantschap.
Bij de Nieuwe Muziekhandel, Amsterdam, verschenen van Otto Glastra van Loon: Drie kleine klavierstukken, Quatre études miniatures en A little melody voor viool en piano. Dezelfde auteur gaf bij Selecta, Den Haag, nog uit: een Klangstück (Sonata) voor viool en piano en Vier dwaze droomerijtjes voor piano. Genoeg om vast te stellen dat deze jonge componist ettelijke jaren te vroeg aan het publiceren is geslagen. Het lijkt mij zeer jong werk, muziek van iemand die voor de toonkunst gewis een goede dispositie heeft, maar die van deze zelfde toonkunst, van het ‘vak’ muziek, nog precies even weinig begrip heeft als een leerling 1e klasse Montessorischool van de integraalrekening. Het gaat nog allemaal op het gevoel, met Schönberg-citaten, Poulenc-trucjes en een halfhonderd kwartsextakkoorden te veel. Otto Glastra van Loon heeft nog precies alles van de muziek te leren en hoe vlugger hij daarmee begint des te minder zal hij af te leren hebben. Het ziet er allemaal gruwbaarlijk modern uit (Satie-nonsens geldt in dit land, in sommige kringen, nog altijd voor ‘modern’) en pianistisch is het hier en daar nauwelijks speelbaar. De primaire muzikale elementen van deze muziekjes: de melodiek, de ritmiek kunnen niet kritisch beschouwd worden: Glastra van Loon is nog niet aan enigerlei melodievinding toe. En bij een zo volledige afwezigheid van het primaire lijkt het mij overbodig op de secundaire elementen (kwalijk gelukte akkoordverbindingen, manco aan structuur, aan contrapunt, aan coloriet) nader in te gaan. Ik geloof dat het mogelijk is om over een jaar of vijf, zes andere dingen van hem te verwachten. Hijzelf zal dan deze sterk vervroegde uitgave van probeerselen zonder waarde het meeste betreuren, denk ik. In dit stadium heeft zijn werk nog pas betekenis voor hemzelf, niet voor de Nederlandse muziek. | |
Darius Milhaud: Deux petits airs
| |
[pagina 411]
| |
wonderlijke en uiterst persoonlijke wijze. Men kan zich geen subliemer verstrengelingen voorstellen dan de tweestemmige contrapunten bij ‘Quelconque une solitude’. Dit is werkelijk grote kunst, in de kleinste vormen. Het werkje is van 1918. Helaas, er was weinig vooruitgang nadien... |
|