Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdConcertpraktijk
| |
[pagina 378]
| |
der liefde en Kleengedichtjes.Ga naar voetnoot78 Zij vreesden voor een crescendo van boerendansjes en kinderachtige liedjes op Hollandse teksten. Mij lijkt dit gevaar niet zeer dreigend. Ik sprak bij herhaling over een jonge Nederlandse school van autonome Nederlandse componisten. Is het nog nodig vast te stellen dat ik de stijve en vlijtige oefeningen, geschreven door musici welke Nederlandse namen dragen, oefeningen in het gemiddelde der Duitse conservatoria, niet tot een ‘oorspronkelijke Nederlandse school’ reken? Ik heb het noemen van namen vermeden en dat zal ik hier ook verder doen. Wij spreken gaarne over het opvoeden van ons publiek. Natuurlijk moet het publiek evengoed ‘opgevoed’ worden als de executanten. Maar we moesten toch eigenlijk bij de executanten en pedagogen, bij de aanstaande executanten en pedagogen vooral, beginnen. Willen wij van de huidige circulus vitiosus een spiraal maken, dan moet men ergens een opening in die cirkel hakken, nietwaar? En daarom, van opvoeding gesproken: noemt iemand Brahms een lid van de ‘jonge Duitse’ school, of PaladilheGa naar voetnoot79 van de ‘jonge Franse’? Welaan dan. De betuigingen van instemming met de inhoud van ons artikel gaan wij stilzwijgend voorbij. Er is veel werk te verrichten en wij allen stellen ons, naar onze beste vermogens, in dienst van het ideaal ener zelfstandige, krachtige Nederlandse muziek. Wij hebben ook, zonder dat te kunnen vermijden, enkele gevoeligheden geraakt. Ambitieuze zangeressen, ijverige instrumentalisten zonden ons concertprogramma's toe die dikwijls ware wonderen van stilistisch onverstand mochten heten. Maar inderdaad, men had zijn Rennesjes, zijn Zweersjes en Hullebroeckjes in de reeks die bij de oude Italianen begint en met Mahler eindigt, weten te wringen. En dus nam men toch notitie van de Nederlandse muziek, nietwaar? Neen, en nogmaals neen. Het is iets zeer typisch Hollands (maar niet in de goede zin) om concessies te willen doen. Die nationale liefhebberij voor concessies heeft altijd gemaakt dat wij overal en steeds achteraan kwamen. Wij vragen geen filantropie van onze collega's, van onze executanten, van onze toehoorders. Wij vragen hun algehele vermogen, hun volledige liefde, óf niets. Slechts wanneer men alles opofferen durft: de vroegere schoonheidsidealen, het succes, de bewondering van het veelhoofdige publiek - dan eerst mag men zeggen dat men als hoorder, uitvoerder en componist zijn plichten als verdediger van een ideaal nakomt. Intussen nemen wij met dankbaarheid nota van het feit dat sommige solisten en enkele ensembles zich bewegen in de richting die ons de enig juiste lijkt. Moet ik nog zeggen dat een algemeen artikel als ‘Muziekleven en concertpraktijk’ niet bedoeld | |
[pagina 379]
| |
kan hebben het streven van gelijkwillenden te verkleinen? Ik dacht eerst van niet. Maar het is mij weer eens te meer duidelijk geworden dat met name onze uitvoerende kunstenaars bijna overgevoelig bleken te zijn op het stuk van Hollandsheid en neofilie. Men verwondert zich telkens weer over het onvermogen van velen om zakelijke beweringen van persoonlijke waarderingen te onderscheiden. De vragen zijn niet: componeert A. muziek op Hollandse teksten met gebruikmaking van oprechte Hollandse gegevens? Voert B. deze Hollandse muziek op een gemengd Händel-Strauss-programma uit? Komt C. ernaar luisteren met het muziekbesef dat ingesteld is op die Händel-Strauss-programma's? De conclusies die ik wél meende te moeten trekken, staan te lezen op pagina 58 van De Muziek, II nr. 2,Ga naar voetnoot80 en het lijkt mij ruimteverspilling ze nogmaals te laten afdrukken. Voor de tweede en laatste maal: wij hebben het streven van de goedwillende Nederlandse executanten geenszins willen verkleinen. Wat wij aangeroerd hebben, deden wij zonder daarbij namen te noemen, denkende aldus veler gevoeligheden te ontzien. Het heeft niet mogen baten. En daarom doet het mij genoegen dat ook van de zijde der Nederlandse componisten enige reactie is gekomen op onze stellingname. De componist B. van den Sigtenhorst Meyer bood ons een kort stukje ter plaatsing aan, dat hierna volgt. De tevredenheid van de auteur deel ik niet ten volle, maar met de algehele strekking van zijn betoog kan men het zonder voorbehoud eens zijn.
‘Hoewel de heer Pijper zonder twijfel in zijn betoog gedeeltelijk gelijk heeft, gaat hij mijns inziens toch te ver in zijn algemeen verwijt aan Nederlandse kunstenaars. Ik geef toe dat er zeer velen zijn die onze eigen kunst volkomen links laten liggen en het is zeker goed dit aan de kaak te stellen, maar dit neemt niet weg dat er ook velen zijn die uit werkelijke liefde tot Nederlandse werken, van wie dan ook, tot onze verdedigers in het openbaar geworden zijn en voor hen was dit artikel toch wel hoogst onaangenaam. Ik wilde daarom enkele onzer voor Nederlandse werken steeds opkomende kunstenaars naar voren brengen en wel de volgende: Mevrouw Noordewier, Coba Repelaer, Tilly Koenen, Cornelie van Zanten, Ch. van Isterdael (met vrijwel alle Nederlandse werken voor violoncel), Jaap Stotijn en Mevrouw Stotijn,Ga naar voetnoot81 Julie de Stuers, Joy MacArden, M.A. Brandts Buys, Hans Schouwman (die geen gelegenheid voorbij laat gaan om Nederlandse pianowerken te laten horen), Dirk Schäfer (voor eigen werk), Van der Vegt, Rient van Santen, Max Orobio de Castro, Rosa Spier, George Robert en nog zo vele anderen, vooral jongeren.Ga naar voetnoot82 | |
[pagina 380]
| |
Verder zijn er de sextetten die, voor zover ik weet, vrijwel alle Nederlandse werken op dit gebied gespeeld hebben en wat kwartetten betreft staat het Haagsche StrijkkwartetGa naar voetnoot83 zeker wel vooraan met bijna alle Nederlandse kwartetten, kwintetten en trio's, waarvan ik de volgende componisten alleen maar noemen zal: Schäfer, Jan Brandts Buys, Zagwijn, Röntgen, Ingenhoven, Voormolen, Oberstadt, Koeberg, Von Brucken Fock, Landré, Van den Sigtenhorst Meyer, enzovoort. Al deze concertgevers hebben door jaren heen Nederlandse werken gespeeld en zullen dat zonder twijfel blijven doen en dit niet alleen: het gebeurt meermalen dat van de kant dier uitvoerders de componisten met aandrang gevraagd wordt, bepaalde werken voor hen te schrijven. Ik wil niet nalaten hier ook, wat een meer stille verbreiding betreft, te wijzen op dat wat zovele pedagogen voor onze muziek doen, waarvan de waarde zeker niet onderschat mag worden en wier verbreiden even belangrijk is als dat van concerterende kunstenaars. Mogen de achterblijvers hun aller goede voorbeeld volgen.’ |
|