Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdErnst von Dohnányi
| |
[pagina 375]
| |
tijd de diverse kritische uitgaven van de courante concerten eens te gaan herzien; er behoort dan een nieuw hoofdstuk aan het boekdeel der klassieke concertmuziek toegevoegd te worden en het zou misschien Dohnányi's postume verdienste worden dat hij daartoe de stoot heeft gegeven. De muziek van dit pianoconcert is overigens tamelijk oninteressant. Het tweede deel speciaal is los van factuur. Wij ontmoetten Ernö Dohnányi als componist, pianist en dirigent. Hij is gewis een allround musicus (Mozarts concert ging zonder dirigent, hij leidde dit werkje aan de vleugel), met goede oren en een ontwikkeld stijlbegrip. Als pianist deed hij respectabele dingen, een beetje draufgängerisch soms, maar altijd muzikaal. Zijn dirigeren gaf minder aanleiding tot betrekkelijke tevredenheid. Dat was hier en daar zeer onduidelijk. Altijd veel te veel beweging - maar slappe, onbeheerste beweging. Hij geeft alle indicaties met een gebaar alsof hij zijn verontschuldigingen moest maken voor het feit dat hij ze geeft, en het gevolg is dat men elk sforzando hoort aankomen en dat elk piano een halve maat te laat piano is. Het componeren van Dohnányi, ten slotte, bleek een ernstig fiasco. Ruralia hungarica is slechte kapelmeestersmuziek, volkomen verouderd romantisch en kwalijk uit de verf. Effectvol is het soms wel, maar de geest is van een zeer verouderd verleden. Zweers was altijd nog meer up-to-date en de muziek van Dopper lijkt revolutionair naast deze Landelijkheden van een verwilderde Brahms-epigoon. Alle veranderingen in het aspect der Europese muziekwereld, alle vernieuwingen - te beginnen bij Richard Strauss! - zijn langs zijn oren getrokken en hebben hem niet beroerd. Dohnányi is thans eerst vijftig jaar oud, maar zijn muziek gaat meer dan vijftig jaar achter. Wij mogen vrezen hem nimmer bij te horen komen; er zijn achterstanden welke niet meer worden ingehaald. Dit heet dan Hongaarse muziek in 1927, met gejuich en een opstaand orkest begroet. Op deze wijze wordt het muziekbesef van de gemiddelde concertbezoeker nog een beetje meer van de wijs gebracht. Ach - men moet er maar vrede mee zien te hebben. Elk land heeft het concertleven dat het verdient... |
|