Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdMuziek in Amsterdam - Concertgebouw
| |
[pagina 370]
| |
Maar gevaarlijk voor de samenstelling der programma's, waaraan men thans geheel andere eisen moet gaan stellen. De belangrijke gebeurtenissen in het Gebouw gedurende de afgelopen zes muziekweken kan men aan de vingers van een hand aftellen. Dat waren, in chronologische volgorde: het optreden van de Amerikaanse pianist-componist Ernest Schelling; het Italiaanse programma van 20 oktober; een Russische noviteit (de onvoltooide Derde symfonie van Borodin) en de eerste uitvoering van een werk voor violoncel en orkest van Rudolf Mengelberg. Het werk van Schelling (Suite fantastique voor piano en orkest en A Victory Ball) is hier in Amsterdam niet onbekend meer. Het behoort stilistisch tot de periode die door Richard Strauss omstreeks 1900 reeds werd afgesloten, en van min of meer Amerikaanse eigenschappen valt in het pianowerk niets te bespeuren. Wat misschien een voordeel is. De Suite fantastique is beschaafder dan de orkestfantasie, minder kakelbont, maar langduriger. Typerend voor de mentaliteit van deze muziek is het bijschrift in het programma, waarin onder andere medegedeeld wordt dat het eerste deel een Moors, het tweede een Frans, het derde een idyllisch en het laatste een gemengd Amerikaans-negers (?) karakter heeft. Van typisch Schellingiaanse trekken is helaas geen sprake. Evenmin in A Victory Ball, van 1922, trouwens. Daar gaat het Spaans toe, maar niet zeer muzikaal. Het werd een potpourri op ‘moderne dansritmen’ als polonaise (?) en andere, vermengd met een Dies irae, getrommelde marsjes en velerlei trompetgeluiden. Mentaliteit: ‘the big parade’,Ga naar voetnoot63 of: hoe Amerika de grote oorlog 1914-'18 waarnam. Eigenlijk nogal stuitend.Ga naar voetnoot64
De Italianen blijven altijd een muzikaler natie, zelfs als zij, zoals ditmaal, een slechte muziek exporteren. Alfredo Casella was de solist van dit concert, waarop hij zijn Partita voor piano met orkest speelde. Het programma vermeldde dat Casella er de twintigste juni 1925 in Rome aan begonnen is en het 20 augustus daaraanvolgend te Champoluc, in de Val d'Aosta, voltooid heeft. Hoe laat staat er niet bij. Deze neoclassicistische Partita is echter heel wat ouder dan Casella ons wil laten geloven. Voor het merendeel leverden Rossini, Schubert, Verdi, Scarlatti en minder bekende operacomponisten de muziek. Casella maakte er een pasticcio van, dat zelfs niet gradueel verschilt van zijn oudste creatie, van zijn ‘à la manière de...’ Maar hij noemt tegenwoordig de auteurs niet meer erbij die hij zo jammerlijk plundert. Het neoklassieke procédé is ongeveer als volgt: men neme een aantal belegen ingrediënten: melodieën, metrums en harmonietjes van min of meer historische componisten - hoe ouder hoe nieuwer. Meng dit met wat ‘verboden gangen’: kwintenparallellen, onvoorbereide septiemakkoorden en plusminus drie ‘Querstände’ per tien harmonische successies. Zorg dat het geheel er wat uitmiddelpuntig uitziet, plaats de hoogtepunten zo avontuurlijk mogelijk, ergens waar niemand ze zou verwachten, en schrijf een ijskoud praatje in het programma, waarin het goedgezinde publiek kan | |
[pagina 371]
| |
lezen dat alle problemen waaraan notabele componisten hun leven lang gezwoegd hebben hier ‘op een nieuwe en moderne manier’ opgelost zijn. Mogen wij er eigenlijk nog wel mee spotten? Past niet veel meer Georges Migots oudtestamentische verontwaardiging ‘Soyez chassés du Temple des Arts?’Ga naar voetnoot65 Onze lezers die het stuk van Casella hoorden, mogen dit zelf uitmaken. Wij voor ons kunnen het niet al te tragisch opnemen, gedachtig aan Zebedeus' (Van Looys) opmerking: ‘Lachen is al een oud ding, en is er niet een lachstaartje aan het eind van bijna iedere ernstige hond?’Ga naar voetnoot66 Beter was het orkeststuk Per una favola cavalleresca van G. Francesco Malipiero. Beter, omdat het minder samengeraapt was. Maar het bleek wel een van Malipiero's allerzwakste werkjes: te lang en te eentonig. Waar bleven Malipiero's ostinati, de felle lichtflitsen die de Pause del silenzio zo boeiend maken? Het stuk is van een on-Italiaanse grauwheid - saai als de Povlakte, en dat is de enige Italiaanse associatie die het bij ons kon wekken.
De noviteit van Borodin (1834-1887) was interessanter - als alle stukken die tot een historische periode behoren. Deze onvoltooide symfonie is echter veel onvoltooider dan de beroemde Unvollendete. Het eerste deel speciaal; dikwijls is het nog niet meer dan een symfonisch embryo. Hoe belangwekkend het was eens een andere Borodin dan die van Prince Igor te horen - de moeite aan instudering en uitvoering besteed, lijkt mij tamelijk wel verspild.Ga naar voetnoot67 Rudolf Mengelbergs Symfonische variaties voor violoncel en orkest vormden de enige absolute noviteit van dit seizoendeel. Het stuk was niet zeer gunstig op het programma geplaatst; geflankeerd door Berlioz' vehemente Carnaval romain en de veelkleurige Symfonie van Franck leken de Variaties ongedifferentieerder dan zij zijn. Mengelbergs motievenmateriaal is niet suggestief, de verwerking is altijd beter dan de expositie. Een wezenlijke verdienste van het werk is de goede relatie tussen solocello en orkest. Constructief is mij de (muzikale) betekenis van het herhaaldelijk exploderende middendeel, met die grote-tromfortissimo's, ten opzichte van begin en slot nog niet duidelijk geworden. Ook had ik gaarne vele trom-, triangel- en tamboerijngeluiden gemist, coloristische details die aan de klankkleur van het geheel geen goed deden. Het slot, met de lange noten in het solo-instrument, is zeer geslaagd.Ga naar voetnoot68
Van de solisten noem ik nog: Thibaud (concert van Beethoven; wat ongelijk van spanning); Jelly d'Aranyi, die Ravels voor haar gecomponeerde Tzigane speelde; Kindler, mevr. Kwast-Hodapp en Elisabeth Schumann. Loevensohn introduceerde Mengelbergs Symfonische variaties. Tot de hier minder vaak gehoorde werken kan | |
[pagina 372]
| |
men nog rekenen: Psyché van Franck; het motet Exsultate, jubilate van Mozart (een jeugdwerk waar veel Haydn in staat), de Romantische suite opus 125 van Reger; Schelomo van Bloch (Kindler) en Casella's marionettenmuziekje Pupazetti, een vlot Stravinsky-plagiaat. |
|