Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdMuziek in Amsterdam - Pelléas et MélisandeGa naar voetnoot60
| |
[pagina 368]
| |
Ik ken geen muziekdramatische schepping waarin ons aller ongeweten hartstochten tot een subliemer symbool zijn gesteld dan hier geschied is. Hier past geen vergelijken, want de kunstwaarde van de Pelléas staat boven de relaties van tijd en plaats. Ik kan in verband met dit drame lyrique niet aan Ravels L'heure espagnole denken - dat lijkt dan een dwaze bouffonnerie. Ik kan ook de herinnering aan Schönbergs symbolische drama's niet oproepen - dat worden dan destillaten zonder geur, zonder geest; namaak. Ik kan eerst recht niet aan oudere meesterwerken denken: naast Pelléas lijkt Parsifal een traktaatje, lijkt Der Freischütz een vergeeld poëzie-album. Nee - wij kunnen hier niet vergelijkend waarderen: Pelléas et Mélisande is als een mens; men kan hem liefhebben of niet. Maar neiging of afkeer ontstaan uit het totaal van onze eigen geestelijke vermogens, niet uit één of enkele begrijpbare en gemotiveerde gevoelens of overwegingen. Waarom geschiedt in dit drama alles zoals het geschieden moest? Waar is het antwoord op de duizend vragen die ons bestormen als wij Maeterlincks tekst lezen? Waarom sterft Mélisande zonder iets geweten, iets begrepen te hebben? Waarom wordt Golaud tot een noodlottige dwaas? Waarom vervloeien alle besluiten die Pelléas neemt? Onder welke betovering, onder hoedanige doem staan deze mensen? Debussy zou het ons waarschijnlijk evenmin redelijk hebben kunnen mededelen. Maar hij heeft het vermogen gehad het antwoord op alle vragen in klanken te kunnen geven. Hij heeft alle persoonlijkheden, alle verbanden, alle tegenstrijdige hartstochten getransponeerd in het muzikale. Zodra wij leven in de droom der klanken, zijn alle vragen en antwoorden overbodig geworden. Muziek betoogt niet, muziek heeft met de redelijkheden van ons bewustzijn niets te maken. Muziek, in haar hoogste vorm, bestaat ‘jenseits von Gut und Böse’, gelijk Nietzsche dat zo treffend noemt. Er gebeurt bijna niets in deze opera. Maar welke horizonten laat Debussy opdoemen wanneer het kleine koor van schepelingen achter de schermen zingt - ternauwernood verstaanbaar, maar zwaar van suggestie. Hoe tovert het orkest bij de eerste liefdeswoorden die Pelléas en Mélisande wisselen; hoe zijn de allerwezenlijkste, de geheimste eigenschappen van alle personen in het juiste licht gesteld. En dit alles geschiedt met de eenvoudigste middelen. Debussy bereikt meer met het pizzicato van één violoncel dan andere auteurs, wier namen ik in deze zelfde zin niet noemen wil, met een zestienstemmig akkoord of een voortreffelijk voorbereide climax van tien pagina's. Het gebeurt te zelden dat wij een werk dermate kunnen waarderen. Daaraan is iedereen en niemand schuldig. Er zijn meesterwerken uit de oude en nieuwere literatuur die wij evenzeer zouden kunnen liefhebben, ware het niet dat de praktijk van het musiceren die meesterwerken tot paradepaarden van executantenvirtuositeit had gemaakt. Dit kan met de Pelléas niet licht gebeuren. Er komt geen virtuositeit bij te pas. De dirigent, de zangers die in verband met Pelléas hun ‘opvattingen’ zouden willen gaan demonstreren, zouden volkomen belachelijk worden. Men kan de Pelléas niet interpreteren: de enige opgave is: zing en speel Debussy's noten en doe dat getrouw. Het is geen gering compliment voor het ensemble dat de Wagnervereeniging voor deze opvoeringen geëngageerd had, dat Debussy's muziek zo vrij, zo ongehinderd | |
[pagina 369]
| |
klinken kon. Herdenken wij in de eerste plaats het werk van Monteux, die voor een sublieme klank van het geheel en een onverbeterlijk ensemble gezorgd had. Men kon zijn leiding zonder enig voorbehoud bewonderen; geen inzet, geen accent bleef beneden de hoogst gespannen verwachtingen. Hier was waarlijk een groot leider aan de arbeid, in dienst van een groot kunstwerk. Het Concertgebouworkest heeft nieuwe lauweren aan zijn roem toegevoegd. Van een operaorkest hoorde ik (behalve indertijd in Wenen) nog zelden zo subtiele nuances. Dit was het werk van een ten uiterste gesublimeerd concertorkest, gepaard aan de slagvaardigheid, de souplesse van een ideaal operaorkest. Zo wordt in Bayreuth niet gemusiceerd! Onder de solisten was het alleen Dufranne - die bij de eerste uitvoering in Parijs indertijd ook de Golaud zong - wiens actie en vormgeving wat uit de toon van het geheel vielen. Zijn Golaud was ongetwijfeld zeer overdacht en, vanuit Dufrannes premissen, ook juist. Maar men had gaarne wat pathetiek geruild voor een verstilder, beheerster accent. Vocaal was Maud Bernard, die het eerste Yniold-fragment zong (het tweede was ook hier, zoals bijna altijd, geschrapt), niet helemaal voldoende. Ik weet niet of deze rol als travestie ooit helemaal voldoen zal - maar waar vindt men het fenomeen dat aan deze onvervulbare eisen kan beantwoorden?Ga naar voetnoot62 Volledige bewondering mocht men hebben voor de prestaties der overige solisten. Panzéra, als Pelléas, deed wonderen van dictie en klankschoonheid en Huberdeau (Arkel), madame Brothier (Mélisande) en madame Croiza (Geneviève) evenaarden hem van het begin tot het einde. Te releveren valt nog het werk van André Boll, de decorateur. Ook hem mogen wij het compliment maken dat zijn werk achter de muziek van Debussy bleef, ontstaan was uit een juist besef van de intrinsieke waarde dezer muziek. Resumerende: Holland is geen operaland. De vaste Nederlandse gezelschappen worden hier slechts opgericht om een kommervol bestaan te leiden of weer te verdwijnen. Importopera's voldoen uit de aard der zaak slechts aan bescheiden eisen. Maar in dit land zonder operacultuur, zonder bepaalde muziekdramatische preferenties, heb ik de allervoortreffelijkste opvoering van een der moeilijkste en gevaarlijkste scheppingen op dit gebied bijgewoond. Deze operavoorstelling evenaarde alles wat ik in Parijs, Bayreuth, Wenen, Berlijn of Italië nog gehoord en gezien heb. De Wagnervereeniging had haar cultuurhistorische missie niet schoner kunnen opvatten. |
|