César Francks werk werd, bij ons in Holland tenminste, reeds vrijwel klassiek. Wij kennen zijn permanente modulaties, het zweven van zijn melodiek, het zoetvloeiende ritmische beeld van zijn oeuvre door en door. Toch was het belangwekkend de orkestfragmenten uit Psyché weer eens te horen. Het was nooit helemaal up-to-date, maar het zal ook niet licht volkomen verouderen.
Het stond en het staat afzijds van de sterke stromingen - het heeft nimmer overweldigd, maar het zal niet licht onaanvaardbaar worden. Anders dan bijvoorbeeld het werk van Mahler, Strauss of Tsjaikovski. Deze componisten hebben een andere curve in hun roem gehad: mateloos overschat, op een bepaald ogenblik; en daarna: de volstrekte vergetelheid.
Wij kunnen thans, veertig jaren na het ontstaan van Psyché (ongeveer 1887, tegelijk met de Symfonie), wel vaststellen dat de muziek in 1887 aan de ene kant nog aan Francks angelieke purisme toe was, maar anderzijds de premissen van waaruit hij toen componeerde (Wagners premissen!), reeds op gans andere wijze uitlegde. Bij Franck zweeft altijd wel ergens een hoge viooltoon als een spinrag door het herfstbos van zijn milde mijmeringen, daar groeien akkoorden als bemoste boomstammen. Zachtzinnig altoos - als groen fluweel. Men wenst wel eens dat het wat dwingender ware; een donderbui is ons soms meer van node dan een stille oktoberdag. Zo dit de hoogste sublimatie zou zijn waartoe de Franse muziek bij machte was geweest te stijgen - het zou een vrijwel onbewoonbaar eiland der gelukzaligen gebleken zijn. Maar de angelieke meester, wiens werk door alvader Tijd gevat werd tussen de roodbrandende vehementies van Berlioz' oeuvre en de kristalklare helderheid van Debussy's meesterwerken, heeft het recht op zijn plaats tussen deze beide zeer groten. Bescheiden was zijn leven; bescheiden waren zijn aanspraken op roem - maar niemand misgunt hem thans zijn positie, die door de jaren ternauwernood aangetast werd.
Plagiatenjagers mogen vaststellen hoeveel atomen Tristan in Psyché verwerkt werden. Maar het is misschien vermakelijker vast te stellen dat in dit zeer ‘sublieme’ stuk al zoveel... Puccini staat, speciaal Bohème. Het toeval spot soms grillig.
Van plagiaat gesproken: in het motet Exsultate, jubilate van Mozart, dat op ditzelfde concert werd uitgevoerd, staat de halve Kaiserhymne (‘Gott erhalte Franz, den Kaiser’) van Haydn. Toeval waarschijnlijk. Het is overigens een betrekkelijk onbelangrijk werk, dat Mozart op zijn zeventiende jaar schreef. Natuurlijk voortreffelijk voor de stem gedacht; dat kon Mozart, bij wijze van spreken, als zuigeling reeds. Maar muzikaal biedt het weinig interessants.
Elisabeth Schumann zong dit opus met een prachtige belcanto. Alles een beetje aan de hoge kant, tot de hoge a toe. Het werd natuurlijk een allesovertreffend succes en wij mogen erbij voegen, een verdiend succes.
Na de pauze kwamen nog drie georkestreerde liedjes van Strauss, waaronder natuurlijk Freundliche Vision. En de orkestwerken waren verder de Achtste van Beethoven - wonder, is er wéér een honderdjarig feest? - en de Ouverture Fliegende Holländer.