Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdHet muziekfeest der I.S.C.M.Ga naar voetnoot330
| |
[pagina 309]
| |
efemere verschijning (Beethoven en zijn opvolgers sloten aan bij Mozarts voorganger Haydn), en het wereldwonder Korngold, dat op zijn zevende jaar sonates schreef, is reeds volkomen van het podium verdwenen. Jeugdige genieën hebben alleen waarde voor de rubriek Gemengd Nieuws. Het pianoconcert van Bartók is waarschijnlijk de belangrijkste manifestatie van de actuele muziek die wij in Frankfurt gehoord hebben. Men stond tegenover een meesterwerk en dan blijven, de eerste keer althans, alle vragen naar geesteshouding en nationale stijl achterwege. Ik heb enkele bezwaren tegen Bartóks muzikale mentaliteit, en dus ook tegen dit pianoconcert. Wij Hollanders hebben meer contact met typisch West-europese muzieken dan met Magyaarse, Oostenrijkse of Joegoslavische uitingen. Bartók speelde de pianopartij in zijn concert zelf, maar dat was niet bijzonder indrukwekkend. De pianist Bartók werd door zijn componerende alter ego voor opgaven gesteld die hem buitengewoon slecht lagen. Hij heeft een grote vingervirtuositeit en zijn pianoconcert eist een pols- en armtechniek. De pianist Walter Frey, die het concert van Ernst Toch speelde, heeft een enorm ontwikkelde pols. Ik had hem vroeger in kamermuziek gehoord en niet met tevredenheid. Nu werd het een gebeurtenis. Het succes dat Tochs concert had, is voor een zeer groot deel aan het spel van Frey te danken. Het stuk zelf heeft zonder twijfel grote verdiensten, maar bij de herinnering wint het niet. Het is een compositie die onmiddellijk aanspreekt, maar er komen opvallend alledaagse thema's in voor die, naarmate wij er verder van af komen te staan, niet in een serieus orkestwerk blijken thuis te horen. Juist als bij de symfonieën van Mahler. Maar Mahler had, niettegenstaande alle zwakheden, meer te zeggen dan Ernst Toch. Uit de school van Schönberg kwam het Doppelkonzert van Alban Berg. Streng, beheerst werk; ietwat te ascetisch, te uitvoerig en buitengewoon vermoeiend om te volgen. Maar in de hoogste mate belangwekkend, en in technisch opzicht een meesterwerk.
Twee werken vragen nog onze aandacht. Een vioolsonate van de Hongaar Alexander Jemnitz: een en al hartstocht en flonkerende kleur. En een psalm voor a-cappellakoor van de - alweer: meer dan vijftigjarige - Engelsman W.G. Whittaker. De techniek van dit extreem moeilijke koorwerk is bijna die der oude Nederlanders; het coloriet is zo radicaal als ik in een vocaalwerk nog niet hoorde. Dit werk heeft sterke indruk gemaakt. Geen muzikale filosofie, gelijk bij de Duitsers; geen ethiek als bij Busoni, Kaminsky of Širola. Maar klankconstructie, dat is muziek, die haar wetten van ontwikkeling in zichzelf draagt. Wij behoren dit ten spoedigste hier in Holland te horen. Zes werken vielen dus op. Over de rest kan ik kort zijn. Het heeft geen zin hier alles te noemen. Alleen de ergste misgrepen mogen nog gesignaleerd worden. Dat waren dan: een salonachtig pianostuk van Mario Castelnuovo-Tedesco, een symfonie van de Deen Nielsen, stijl 1870, een dito van den Tsjech Axman, stijl Aan mijn vaderland van Zweers. Vervolgens een bepaald kinderlijk-optimistisch Magnificat van Heinrich Kaminsky en een symfonisch gedicht van de Amerikaan Henry Gilbert dat Dance in Place Congo | |
[pagina 310]
| |
heette, en wellicht kon dienen om een film naar Beecher Stowes Uncle Tom's Cabin te illustreren - brr. De andere Amerikaan, Aaron Copland, importeerde een gedoopt en als lidmaat der Orde van de Symfonische Muziek bevestigd mopje Jazzmuziek, culminerende in klarinetgejank en een gesyncopeerde Åses Tod naar Grieg. De conclusie waartoe wij kwamen, na dit Frankfurtse muziekfeest, was deze: er gebeurt zeer veel in muzikaal Europa dat bloei belooft. Er worden werken geschreven die in het gamma van deze tijden reeds meesterwerken genoemd mogen worden. Men bekeert zich allerwegen van de naoorlogse dwalingen neoclassicisme, Satie-cultus, jazz en neue Sachlichkeit. Het laat zich aanzien dat de landen die onder deze infecties het minst geleden hebben: Holland, Engeland, Bohemen, Hongarije, in de eerstvolgende jaren prachtige ontwikkelingsmogelijkheden voor zich hebben. |
|