Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdMuziekfeest te Frankfurt IVGa naar voetnoot323
| |
[pagina 306]
| |
onder secundaire lijnen. Hij zal ook nooit meer stemmen gebruiken dan hij op een moment strikt nodig heeft en hij is zuinig, in de regel, met zijn tutti's. Dit zijn verdiensten van het tweede plan, dat is duidelijk. De werkelijke waarde van een kunstwerk wordt er niet door bepaald. Maar een meesterstuk, hetzij modern, hetzij klassiek, voldeed altijd óók aan deze eisen! Mozart werkte niet anders, Bach ook niet, Debussy en Couperin, Scarlatti en Haydn evenmin. Ik wil maar zeggen dat de composities van Fransen huize de mogelijkheden meebrachten om chefs d'oeuvre te kunnen worden. Wij zullen ze echter niet zo noemen. Het werk van Delvincourt, L'offrande à Siva, is meesterlijk geïnstrumenteerd, doch het is geen concertstuk. Het is begeleidende muziek voor een choreografie en het verliest in de concertzaal bijna alle betekenis. Het is ook wat démodé, met zijn Roussel-Florent Schmitt-akkoorden en wij zouden niet durven volhouden dat het representatief zou zijn voor de actuele Franse muziek.Ga naar voetnoot326 Hetzelfde geldt voor Raymond Petits Cantique du soleil. Het is uitstekend van klank, maar zwak van verhoudingen. Het slot hangt er anatomisch erg vreemd bij - het is meer een opgeschreven improvisatie dan een klankconstructie. Maar het werd tijd dat wij weer eens hoorden hoe voortreffelijk een orkest kan klinken, als de partituur ten behoeve van de klank en niet ter wille van een min of meer wijsgerig idee ontworpen wordt... Het succes van de avond, ja, van het hele muziekfeest, was voor het Pianoconcert van Ernst Toch. Deze componist, een nu juist veertigjarige Duits-Oostenrijker, schreef reeds vele werken, die altijd geïnspireerd, maar nooit goed uitgebalanceerd bleken. Ook dit pianoconcert is hybridisch van structuur. Maar het is uitmuntend voor de instrumenten geschreven, het heeft vaart en het beweegt zich vrij en lenig. Ik zou wel willen dat wij het in het Concertgebouw eens te horen kregen. Walter Frey, de Zürichse pianist, speelde het magistraal - dit was pianistisch de beste prestatie die ik nog hoorde! - en ik stel mij voor dat bij ons in Amsterdam de partituur van Toch nog heel wat boeiender en geraffineerder zou klinken dan nu in Frankfurt. Ik vrees echter dat het laatste deel, vooral het slot met die katerachtige glissando's, een tweede keer zal tegenvallen. Het hoofdthema van dit rondo is bovendien bepaald triviaal. Het voorlaatste concert eindigde met de Tweede symfonie van de Tsjech Emil Axman. Wij zullen hierover zwijgen: een revenant van Goldmark, in het melodische en harmonische gemiddelde van 1880. En het laatste concert bracht twee verrassingen. Ten eerste een volkomen onverwachte prestatie van Engeland, namelijk een koorwerk van Whittaker; ten tweede een buitengewoon interessante vioolsonate van de Hongaar Alexander Jemnitz. | |
[pagina 307]
| |
Whittakers Psalm 139, voor a-cappellakoor, is vrijwel het moeilijkste wat zich voor dit apparaat laat denken. Het werd bewonderenswaardig gezongen door zijn Bach-Choir uit Newcastle (een paar detonaties, die handig werden hersteld, moeten wij niet laten gelden) en het bleek een soort werk te zijn waarmee wij Nederlanders ons zeer vertrouwd voelen. Er staan prachtige imitaties in en hoogst interessante polyritmische complicaties. De sonate van Jemnitz, uitstekend gespeeld door Stefan Frenkel en Claudio Arrau, is wat mateloos. Maar de inventie is rijk. Ik heb geen werk gehoord op dit muziekfeest met zo een overvloed van voortreffelijke (schoon nog wat ongeordende) invallen. Het is boeiender dan het werk van de beroemdere Hongaren Bartók en Kodály, vuriger, vehementer - en het is bijna even goed gerealiseerd. Een gebeurtenis. De rest deed er weinig toe: een goed Trio van Joaquin Turina,Ga naar voetnoot327 wat algemeen-Spaans in ritme en melodiek, fraai van klank en heel dankbaar. Niet actueel, maar ook (nog) niet verouderd. Een stuitend ordinaire Theatre music van de Amerikaan Aaron Copland:Ga naar voetnoot328 mentaliteit Metro-Goldwyn-Pictures. Slechte bioscoopmuziek met pretenties. Een onbeschrijfelijk vervelende Sonatine (die plusminus een kwartier duurde...) van de jonge Deen Jørgen Bentzon, voor fluit, klarinet en fagot. De grapjes die erin verteld worden, waren nieuw in Haydns dagen en de menigvuldige sentimentaliteiten waren ten tijde van Schumann al verouderd. Maar Bentzon legt alles: aardigheden en gedweep, er extra dik op en is na twee minuten onuitstaanbaar. Hij zou nog veel te leren hebben... Rest nog te noemen: het Vierde strijkkwartet van de in Nederland geboren Engelsman Bernard van Dieren, slechts opmerkelijk door het feit dat hij de cellopartij op een contrabas laat spelen. De Frankfurtse bassist Kurt Möchel heeft zich van die halsbrekende toeren respectabel gekweten. De muziek is, zoals we die in onze eerste conservatoriumjaren plegen te schrijven: een beetje Beethoveniaans, met veel cadensen en interessante modulaties. Eigenlijk nogal dilettantisch.
De oogst aan nieuwe geluiden was dit jaar rijker dan in 1926. Ik noem: de Vioolsonate van Jemnitz, de Psalm van Whittaker, de concerten van Bartók en Toch, het Concertino van Janáček, de kwartetten van Mossolov en Beck en het Doppelkonzert van Alban Berg. Van de uitvoerenden herdenk ik in de eerste plaats het Frankfurtse Opernhaus-Orchester, dat onder de meest verschillende leiders goed werk te horen gaf. Van de Duitse dirigenten noem ik Clemens Krauss, die de operavoorstelling leidde. De zangeressen van dit feest waren Clara Wirz, in het Magnificat van Kaminsky, en Joy MacArden,Ga naar voetnoot329 die met Petits Cantique du soleil een goede indruk maakte. De voornaamste pianisten: Arrau, Bartók, Frey en Gieseking noemde ik reeds. | |
[pagina 308]
| |
De wapenschouw van dit jaar is hiermee afgelopen. Wij hervatten het werk, tevreden zowel over kwantiteit als over de kwaliteit van de beste specimina der Nieuwe Muziek die wij gehoord hebben. De krachten raken beter verdeeld, langzamerhand. Voor vijf jaren onderscheidde men niet meer dan twee nieuwe muzieken: de Franse en de Duitse. Dit wijzigt zich langzaam maar zeker. Ook de kleine muzieklanden beginnen mee te doen en het laat zich aanzien dat wij bijvoorbeeld uit Engeland, Bohemen en Hongarije zeer belangrijke manifestaties te wachten hebben, binnen niet al te lange tijd. |
|