Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdHet modern muziekfeest te FrankfurtGa naar voetnoot312
| |
[pagina 300]
| |
Marlowe - en vorige-eeuwse Duitse uitgaven. Die Dokter Faust is een ‘Kasperl’-spelletje: de meeste wereldwijze opmerkingen komen uit de houten mond van Kaspertje, Duitslands Jan Klaassen, die het populaire element vertegenwoordigt en wiens avonturen zeker van evenveel belang blijken voor het stuk als de toverijen van Mefistofeles, de faustismen van Faust en de hele geschiedenis van de hertogin van Parma. Busoni had andere ambities. Zijn Faust werd vooral een filosofeerstuk, zonder tegenstellingen, erg bovenmenselijk en zeer Duits. Men mag mijnentwege Gounod verwijten dat hij van een detailtje uit Goethes Faust een geheel nieuwe creatie heeft gemaakt, dat hij daardoor van Faust een zonderling minnaar maakte en alle verhoudingen bedierf. Maar als opera is het stuk van Gounod beter dan dat van Busoni. Weinig dingen laten zich slechter combineren dan na-Schopenhaueriaanse filosofie en na-Verdiaanse Italiaanse muziek. De filosofemen verliezen hun recht van bestaan bij dit proces, de muziek verliest haar muzikale vermogens. Ik zal u niet vermoeien met een analyse van het libretto, dat Mefistofeles afwisselend in de gedaanten van monnik, spelleider, kapelaan, nachtwacht en onmiskenbare duivel op het toneel brengt, dat met dode kindertjes en zichtbaar gemaakte regeneraties werkt (in de slotscène komt een ‘nackter, halbwüchsiger Jüngling’ voor, die ‘mit erhobenen Armen, einen blühenden Zweig in der Rechten, davonschreitet’. Om dit alles, en nog veel meer, kritisch te waarderen, zouden wij een paar kolommen nodig hebben. En wij kunnen ons zeer wel tot de muziek beperken, ditmaal. Busoni blijkt telkens opnieuw typisch geen componist te zijn geweest. De constructie van zijn melodieën, zijn harmoniek, zijn hele schrijfwijze is het voorbeeld van een secundair muziekbewustzijn. Ik spreek niet over de menigvuldige citaten - Berlioz' Faust-muziek (een onevenwichtige conceptie, maar: een meesterwerk!) drijft telkens boven. Busoni's eigen muziek is onkarakteristiek. Men kan niet zeggen dat hij iemands epigoon is. Een epigoon kan een origineel muziekbewustzijn hebben dat onder de ban van een of ander voorbeeld een bepaalde houding aannam. Zie Wagners navolgers; alles in alles was iemand als Hugo Wolf, hoewel een volstrekt Wagneriaans getimbreerd componist, toch een oorspronkelijk vinder van zijn eigen waarheden. Dat was Busoni niet. Hij heeft misschien punten van overeenkomst met Liszt: dezelfde breedsprakigheid, dezelfde betrekkelijke wezenloosheid van zijn motivische gegevens. Dit verveelt onbeschrijfelijk spoedig. Het is nooit lang genoeg lyrisch om overtuigend te werken, het is nimmer voldoende dramatisch om de gestopte hoorns, de bekkenslagen en harpenglissandi te motiveren. Het blijft: recreatie. En om met succes recreatief te werken zou het heel wat korter moeten zijn. Wij spreken veel over het einde van de kunstvorm opera. Dat einde was hier al lang bereikt. Kerkorgels, zingende duivels en behekste hertoginnen kunnen ons, in deze doseringen, toch zeker geen halfuur meer vermaken. Het eerste concert der Internationale Gesellschaft für neue MusikGa naar voetnoot314 heeft bewezen dat opera en nieuwe muziek niets met elkaar te maken hebben. Dat wisten wij al, maar het is goed om het nogmaals vast te stellen. |
|