Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdMuziekfeest te Frankfurt (III)
| |
[pagina 297]
| |
Kaminsky, dan dat zij opmerken hoe geniaal de felle, droge Engelsman de contrapuntische technieken van de oude Nederlanders - ons voorgeslacht! - heeft weten toe te passen op het actuele harmonische en ritmische gemiddelde. Maar het is gemakkelijker in katzwijm te vallen voor een Magnificat in hopsasatempo, dan te horen met welk een tot het uiterste gespannen aandacht de laaiende, oudtestamentische hymne tot een volkomen modern kunstwerk is omgetoverd. William Gillies Whittaker heeft recht op de titel van meester en het ware te wensen dat één onzer grote koorverenigingen dit werk eens in studie nam. Het is overigens moeilijk genoeg... Er was nog een verrassing: een Sonate voor viool en piano van Alexander Jemnitz, Hongaar en geniaal componist. Het werk is misschien wat overladen en het is bijna onrealiseerbaar moeilijk. Stefan Frenkel en Claudio Arrau hebben met de voordracht ervan een prestatie verricht die in muzikaal opzicht ettelijke trappen hoger staat dan de virtuositeit die Walter Gieseking tentoonspreidde ten behoeve van Mario Castelnuovo-Tedesco's Danze del re David. De rest van de beide laatste programma's komt er minder op aan. De beide Franse orkestwerken L'offrande à Siva van Delvincourt en Raymond Petit Hymne du soleil zijn doeltreffend en sjiek geïnstrumenteerde stukken, aangenaam om naar te luisteren, gemakkelijk om te vergeten. Iets bijzonders drukken zij niet uit met hun Roussel-coloriet en Debussijnse melodiewelvingen. Niet hinderlijk, maar evenmin meeslepend. Wij komen thans tot de tweede kans die de Denen hebben weten te verknoeien. De eerste mislukking was de Vijfde symfonie van de zestigjarige Carl Nielsen; het tweede fiasco mocht geboekt worden op rekening van de jonge Jørgen Bentzon, wiens Trio voor fluit, klarinet en fagot door drie Kopenhaagse blazers abominabel uitgevoerd werd. Het stuk is precies even modern als een Brahms-met-kwinten en het is onbescheiden lang en ergerlijk vervelend bovendien. Het vermakelijkst zijn de panegyrieken die de Deense muziekscribenten op hun helden hebben afgestoken. Knud Jeppesen meent van de grijze Nielsen: ‘Er hat die Gabe des Kindes, sich noch als Mann zu wundern bewahrt...’Ga naar voetnoot307 en dat is niet eens een aardigheid. En Fritz Crome vertelt onder andere dat Bentzon Tsjechisch en Japans spreekt. Von Bülow schijnt aan een ander, even polyglot musicus eens een grote toekomst als hotelportier voorspeld te hebben.Ga naar voetnoot308 Ach - hoe missen wij in onze actuele internationale muziekpraktijk een kwaadaardig ironicus als Bülow was... Tegenwoordig nemen we alles au sérieux, vooral onze eigen bévues. Er was nog een werk dat verdient boven de middelmaat gewaardeerd te worden. Een Pianoconcert van de Oostenrijker Ernst Toch, door de Zürichse pianist Walter | |
[pagina 298]
| |
Frey magistraal en met een enorm succes gespeeld. Sommigen wilden in dit succes een pan-Germaanse manifestatie zien: dezelfde avond had men, buitengewoon onhoffelijk op een internationaal feest, gefloten na de Franse composities - en dus kreeg het nationale succes van Toch een verdacht bijgeluid. Ons lijkt dit niet helemaal zeker: het Concert van Toch is juist vlot, juist ordinair en juist HindemithsGa naar voetnoot309 genoeg om in Frankfurt voor een meesterwerk te worden gehouden. En het is zeker dat het primo prachtig gespeeld werd, secundo het werk is van een uitgesproken talent. Wij keren thans terug tot het domein der mislukkelingen. Emil Axman heeft een Symfonie geschreven die psychisch tot de familie der vorige-eeuwse gekunsteldheden: Das Heimchen am Herd of Die verkaufte Braut behoort.Ga naar voetnoot310 Technisch is het een slappe Mahler, gelijk Emile Enthoven die hier in Holland serveert. Het is blijkbaar niet gunstig als componist deze voornaam te hebben. Onze oud-landgenoot Bernard van Dieren liet een criant vervelend Beethoveniaans Strijkkwartet uitvoeren, waarbij de cellopartij op een contrabas gespeeld moest worden. Het stuk zou wellicht gewonnen hebben, als men de eerste-vioolpartij op een piccolo had laten spelen, de tweede viool op een bugle en de alt op een mondharmonica. Die contrabas was een der hinderlijkste snobismen van het hele muziekfeest, maar de Frankfurtse bassist Möchel heeft zich met doodsverachting van zijn belachelijke sisyphosarbeid gekweten. Aaron Copland, een vlot en jeugdig Amerikaan, mocht de optocht sluiten. Bij de intochten der Romeinse Caesaren liepen de potsenmakers geheel achteraan en in zoverre ging het hier ook Romeins toe. Zelden zal men breedvoeriger en grijnzender platitudes te registreren krijgen, dan Aaron hier in het bestek van een vijfdelige Theatre musicGa naar voetnoot311 had opgesloten. Het was de beste anti-jazzmanifestatie die men zich maar voorstellen kan; en het was bijna nog ‘grappiger’ dan de beruchte knok- en smijtfilms, met dolgeworden Fordjes, op een motorfiets door een bliksemtrein achtervolgd wordende bioscoophelden-zonder-vest en uit de dertigste verdieping vallende negers, waarmee men ook hier sinds jaar en dag de publieke smaak (met succes) poogt te vergiftigen. Het was erg. Hiermee zijn wij aan het einde van onze beschouwingen gekomen. Frankfurt heeft heel wat opgeleverd voor de moderne muziek: vier goede concertstukken (van Bartók, Janáček, Berg en Toch), een uitstekend koorwerk (Whittaker) en de Vioolsonate van Jemnitz. Percentsgewijze gerekend mogen wij tevreden zijn. De solisten zullen wij hier niet bij name gedenken: zij stelden zich in dienst van de kunstwerken en zij hebben hun opgaven in de regel naar behoren, soms zelfs magistraal verricht. Wij zien thans reeds weer met belangstelling uit naar het muziekfeest 1928, dat in Siena gehouden zal worden. Allicht zullen er dan minder deelnemers | |
[pagina 299]
| |
zijn: de reis is erg duur en Italië garandeert ons geen Frankfurts comfort. Maar wie weet wat ons daar, op het stuk van meesterwerken, nog te wachten staat... |
|