Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdMuziekfeest te Frankfurt (I)Ga naar voetnoot301
| |
[pagina 292]
| |
Zürich het vorig jaar, een vergemakkelijking - er zijn nogal wat landgenoten hier - en afgezien daarvan bleek de stad Frankfurt te begrijpen wat men aan de muziek en aan haar dienaren verplicht is. Een officiële ontvangst in het middeleeuwse raadhuis na afloop der eerste operavoorstelling, bestaande uit een enorm souper voor ± 700 genodigden, waar men de grootste internationale beroemdheden vreedzaam had weten te verenigen. Daar zit Bartók, ginds een groep Schönbergianen... En na afloop, zo tegen één uur des nachts, bal, im Rathauskeller, besproeid met de edelste wijnen van het land. Stel u zoiets in Holland voor! Behoeft het verwondering te wekken dat alle deelnemers a priori geneigd waren, met zo tevreden gestemde magen en gemoederen, van de moderne muziek het beste te denken? Ook op het stuk van muziek gaat de kortste weg niet via de oren, maar over de maag! Maar zonder verdere vakantieachtige overwegingen: er wordt hier te Frankfurt uitstekend gemusiceerd. De concerten worden in het Opernhaus gegeven en het is eerst wel een beetje vreemd, op de plaats van de heldentenor een strijkkwartet te zien zitten. Maar de bezwaren zijn vooral gelegen in onze onwennigheid: het klinkt overal in het gebouw voortreffelijk en er gingen weinig pianissimi verloren; ook het symfonieorkest klinkt er zeer goed. Als entrée en matière had men een Festaufführung van Busoni's nagelaten opera Doktor Faust voorbereid. Wij hebben deze voorstelling met gemengde gevoelens bijgewoond.Ga naar voetnoot302 Die gevoelens waren samengesteld uit oude herinneringen, een snuifje ergernis en een overvloedige mayonaise van verveling. Busoni schreef zijn tekst op gegevens van de ‘Ur-Faust’, hetzelfde libretto dat ook Goethe geïnspireerd heeft tot het scheppen van zijn bekendste werk. Men kent de geschiedenis wel: buiten en behalve de gewone spokerij en de met bloed getekende akte van zielsoverdracht komt er een episode met de hertogin van Parma in voor en een massa filosofie. Dus géén Gretchen en derhalve geen gevangenisscène; géén Walpurgisnacht en dus geen ballet. Gounod had het zich gemakkelijker gemaakt: een liefdesdrama is altijd een dankbaar gegeven om te becomponeren en als daar nu nog de kostbare rekwisieten van een baarlijke duivel, een vermoorde broeder, een hemelvaart-in-nuce bijkomen zijn alle gegevens voor een ‘Welterfolg’ aanwezig. Gounod was ook een veel beter componist dan Busoni... Bij Busoni's Faust missen wij alle vrijages in de maneschijn, missen wij de note gaie van de op de duivel verliefde oude jongejuffrouw, missen wij de dierbare eerste opkomst van Mefistofeles, voorafgegaan door een vlammetje en gevolgd door een straal stoom. Wat wij er aan regiewonderen voor in de plaats kregen, was ten eerste: een overkokende retort, waarin de steen der wijzen gedestilleerd heette te worden (slot van de eerste scène); zes groene vlammetjes aan de muur: zes geesten; een aantal levende beelden, een paar plastische standen van het vrouwelijke schoonheidsideaal Helena, gehuld in haar kuisheid en de mantel van heur haren, en de symboliek van een ‘nackter Jüngling der, ein blühender Zweig in der Rechten, mit erhobenen Armen’ van het | |
[pagina 293]
| |
eerste plan rechts naar het achterdoek wandelde, een beetje zwikkend in zijn enkels, door de ongewoonheid en omdat het zo langzaam moest. Dat is het slot van de opera en als wij alle symbolismen dóór hebben waarop Busoni ons vier uur lang onthaalde, dan blijft slechts de wetenschap over dat deze filosofie al hopeloos verouderd was, voor Busoni nog geboren werd... Het is onbeschrijfelijk kinderachtig, hoe ernstig hij het ook bedoeld heeft. En de enige motivering welke een opera ooit kan hebben - de waarde der muziek - ontbreekt. Het is het werk van een zeer geïnspireerde reproductor, van een kenner der wereldliteratuur, maar niet van een schepper. Het staat vol muzikale ongemotiveerdheden en er is geen enkele melodische frase waarmee het goed afloopt. Modern is het niet, ouderwets evenmin. Het is een interpretatie van vorige-eeuwse en actuele gedachtegangen, een preek op teksten van vrijwel alle auteurs van Bach tot Schönberg. Maar het heeft niets van een compositie. Dat noemen zij hier een representatief meesterwerk en het werd ontvangen met een enthousiasme dat iets treffends had. Men vraagt hier niet in de eerste plaats naar de waarde van een opus, van een persoonlijkheid, gelijk dat bij ons in Holland de (mijns inziens de betrekkelijk goede) gewoonte is. Men gaat uit van de overweging dat de werken van de nationale auteurs uitgevoerd moeten worden en men verheugt zich over een goed stuk handwerk, zonder daarbij nog te eisen dat het volstrekt origineel is. Hieruit volgt dat men de werkelijk oorspronkelijke scheppers als Beethoven, Bach of Wagner in de letterlijkste zin verafgoden kan. Voor een muzikaal Duitser, dat is voor 90% van het hele volk, is een componist an und für sich reeds een wezen van hogere orde; een representatief componist, als Busoni of Brahms, is een halfgod; een genie van wereldreputatie nadert men, in overdrachtelijke zin, slechts knielende. Men zou niet mogen zeggen dat de Frankfurters zich chauvinistisch of geborneerd tonen. Het werk van Busoni werd met enthousiasme ontvangen en men bereidde de dirigent Clemens Krauss en de voornaamste solisten Adolf Permann en Hans Brandt enorme ovaties. (De uitvoering was goed, ofschoon niet in alle opzichten onberispelijk.) Maar de volgende avond juichte men even verheugd voor de representanten van Rusland (Mossolov), Holland (Willem Pijper), Tsjechoslowakije (Janáček) en Italië (Castelnuovo-Tedesco). Van Mossolov speelde het voortreffelijke Kolisch-kwartet uit Wenen zijn Eerste kwartet. Het is nog een jeugdwerk, met slappe en rauwe fragmenten naast en door elkaar. Maar het blijkt de uiting van een buitengewoon voor de muziek gedisponeerd bewustzijn; men zal goed doen zijn naam te onthouden. Pijpers Fluitsonate werd zeer warm ontvangen. Men roemde in de Duitse pers vooral ook de kwaliteiten van de fluitist Feltkamp. De persmeningen over het werk zijn tamelijk verdeeld: wat A te modern acht, vindt B ouderwets en een gefundeerd oordeel pretendeert geen der critici nog te geven. De Duitsers maken een duidelijke scheiding tussen een Presse- en een Publikumserfolg. Het muziekdramatische werk van Schreker,Ga naar voetnoot303 dat wij in Holland bijna niet kennen, is een echt Presse-erfolg. De | |
[pagina 294]
| |
Publikumserfolge zijn gemeenlijk spontaner... maar iets bewijzen doen zij natuurlijk geen van tweeën. Het Concertino van de jeugdige grijsaard Leoš Janáček uit Praag (hij is drieënzeventig jaar oud en ziet eruit als een menslievende en gemoedelijke Strindberg - men zou hem zestig jaar geven en een weekend met hem willen gaan kamperen) is wat onevenwichtig. Te kort ineengedrongen exposities, maar tautologieën in de bewerking. Het is melodisch wat stug en men zou zijn wijze van concipiëren aan een nader onderzoek willen onderwerpen. Het is overigens een werkje dat de (grote!) moeite zeer waard is en dat wij in Holland nodig zullen moeten horen. Mario Castelnuovo-Tedesco's pianostuk Le danze del re David was het succes van de avond. Gespeeld door pianotitaan Walter Gieseking leek het ook inderdaad nogal indrukwekkend. Gieseking is een pianist die over een onbeschrijflijk rijk genuanceerd toucher beschikt en het is zeker dat het werkje van de jonge Italiaan uitstekend voor het instrument ligt. Muzikaal is het echter een luchtledig en artistiek is het een blunder. Het eerste orkestconcert bracht ook weer vier namen en vier nationaliteiten: Henry Gilbert, de Amerikaan, Hauer uit Oostenrijk, de Hongaarse leider Bartók en de Deense Beethoven: Carl Nielsen. Het Frankfurtse orkest is zeer goed: slagvaardig en gecultiveerd. Technisch wel minder dan het Concertgebouworkest, maar het koper is beter. Het beste orkestwerk is zonder twijfel Bartóks Pianoconcert. Bartók, die zelf de solo speelde, is een voortreffelijk pianist, maar hij bevredigde ons toch niet geheel en al, ditmaal. Zijn forte houdt het niet tegen zijn strijkersmelopeeën uit en zijn armtechniek is betrekkelijk primitief (hij heeft een absoluut vingerstaccato, waaraan men, voor een concert met orkestbegeleiding, niet veel heeft).Ga naar voetnoot304 Hiermee is tevens reeds op de tekortkomingen van de compositie gezinspeeld. De pianopartij is een obligaat, maar te weinig concertant. Het tweede deel: piano met slagwerk en een enkele klarinetpassage zijn het origineelst. Maar men zou niet mogen zeggen dat de keuze van het geslagen geluid overal even gelukkig was: wat droog soms en te metalliek over het algemeen. Het was ook interessant kennis te maken met een werk van Josef Matthias Hauer, de Wener, die er aanspraak op maakt de oprechte en onvervalste atonaliteit te bedrijven, de grootste concurrent van Schönberg, theoreticus en filosoof. De muziek klinkt nogal lelijk, geconstrueerd en hybridisch. Het cijfer vier heerst oppermachtig: vier ‘koren’ (strijkers, hout, koper en batterij) en een permanente, werkelijke of schijnbare, vierstemmigheid. Maar de ‘chorische’ behandeling van het slagwerk heeft allerlei onbedoeld-humoristische effecten ten gevolge. Men kan ook te veel willen abstraheren! De Amerikaanse compositie is een gruwelijk bioscoperige platitude, stijl ‘De Negerhut’, gecomponeerd in het gemiddelde van Tsjaikovski en een slechte jazzband. Een vergissing van de jury. | |
[pagina 295]
| |
De andere vergissing was de symfonie van Carl Nielsen, een auteur die door zijn landslieden voor een groot genie gehouden wordt, maar die een slecht geëquilibreerde, rommelige partituur schrijft volgens de bekende Duitse recepten en van de ene banaliteit in de andere raakt. Appreciatie van eigen productie is goed, maar een mateloze overschatting als deze Nielsen-cultus is alleen maar belachelijk. Bernard Zweers zou evenveel met de moderne muziek te maken hebben gehad als deze componist. Men kan er waarlijk niet mee voor de dag komen.Ga naar voetnoot305 |
|