Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdMuziekbesprekingen
| |
[pagina 261]
| |
componeren met muziekschrijven. Het laatste is niet louter een handwerk, het eerste niet uitsluitend een psychische functie. Componisten hebben evenzeer een leerperiode nodig als meubelmakers, bankwerkers, kantoorbedienden of muziekschrijvers. Het zou, in het algemeen gesproken, de vraag kunnen zijn of iemand ooit de zware verantwoordelijkheid op de schouders behoort te nemen, die gelegen is in het behulpzaam zijn bij het groeiproces van een kunstenaar in aanleg. Want van de honderd kunstenaars in aanleg worden er misschien twee componist, achtenveertig vergroeien tot muziekschrijvers, terwijl de overige vijftig goed terechtkomen in de maatschappij, als leraar, journalist, zakenman of geleerde. De hypothetische achtenveertig procent muziekschrijvers kregen door hun opleiding de vaardigheid om inwendig gehoorde klanken min of meer gelukkig te realiseren in noten, op notenbalken, op, tussen, boven en onder de lijnen. Maar dat wat de componist bij zijn geboorte meegekregen had: een muziekcirkel, een eigen gehoor op de klankfenomenen, een persoonlijk besef van eigen en anderer (relatieve) waarde - dit alles kan niemand ooit de muziekscribenten bijbrengen. De zelfkritiek, die ruggengraat der componisten, is te slap; het inzicht is te beperkt: men denkt (herdenkt, eigenlijk) slechts anderer gedachten, men hoort slechts anderer muziek. Er is natuurlijk gradatie onder de geboren epigonen. In 1926 staat de Debussyadept beter in de tijd dan de Wagner-epigoon. Er is een gradueel verschil van betekenis tussen een Bollandist en een Kuyperiaan.Ga naar voetnoot232 Doch zij allen behoren tot dezelfde, voor de toekomst overbodige categorie. Het epigonisme van Anton Brommert is verbijsterend weinig kieskeurig. Zijn Meisje aan het spinet kruist Debussy met Mendelssohn (Scherzo uit de Sommernachtstraum) en er staat geen maat originele muziek in dit conglomeraat. De Impressies en verbeeldingen zijn minder. De Debussy-reminiscensen zijn hier vooral uiterlijk: de titels, opschriften. Een enkele maal (Scherzo) is het flagranter: Deuxième arabesque. Op de ‘hei’ (‘Bruyères’, wel natuurlijk) ontmoeten wij Henri Zagwijn en Edvard Grieg, vertrouwelijk gearmd. De koekoek-idylle verbastert MacDowellGa naar voetnoot233 en Liszt... In trouwe - het is een zonderling allegaartje. Hoe willen wij ‘maatstaven’ aanleggen, als daar niets te meten valt? Moeten wij Brommert en Debussy soms gaan vergelijken? Nee toch, hoop ik... Alsbach & Co. maakten er drie fraaie muziekboeken van. |
|